De voorkant van het autobiografische "Neruda, Confieso que he vivido" (Ik bekend dat ik heb geleefd). De onderste foto is gemaakt in zijn huis 'La Chascona' in Santiago. Tegenwoordig is het een museum. |
Reizend door
Chili kom ik op het idee om de autobiografie van Pablo Neruda
(1904-1973) te lezen: “Neruda, Confieso que he vivido” (Ik beken
dat ik geleefd heb), een uitgave van Pehuén 2005. Een mooie
gelegenheid om eens aan de hand van zijn eigen geschrift uit te
zoeken wat deze dichter en Nobelprijswinnaar voor litteratuur (1971)
bezielde om zijn leven lang communist te blijven. Het blijkt een wat
men zou kunnen noemen dichterlijke autobiografie te zijn. Dichterlijk
in de ouderwets of is het klassieke zin van het woord; veel omhaal
van woorden, (politieke) romantische passie en getuigenissen.
“Ik moest
lijden en strijden, liefhebben en zingen; ik kreeg mijn deel van de
wereld, de zege en de nederlaag, ik probeerde de smaak van het brood
en het bloed. Wat wil een dichter nog meer? En alle alternatieven,
vanaf het verdriet tot aan de kussen, vanaf de eenzaamheid tot aan
het volk, overlevend in mijn poëzie, handelend in haar, want ik heb
geleefd voor mijn poëzie en de poëzie heeft mij door worstelingen
heen geholpen. Bij alle beloningen die ik gehad heb, vluchtige
beloningen als vlinders die gelijk pollen ontsnappen, was een
hoofdprijs, een prijs die velen minachten omdat hij voor velen
onbereikbaar is. Door de harde les van de schoonheid, ben ik de
dichter van mijn volk geworden.” (blz. 236)
De eetkamer in 'La Chascona' het voormalige woonhuis van Neruda in Santiago. Het huis is door Neruda gebouwd als een soort geheim liefdesnest voor hem en zijn minnares Matilde Urritia met wie hij in 1963 trouwde. Voor haar schreef hij de liefdesgedichten in 'Los versos del Capitan' in 1951. Het hoofdstuk dat hij hieraan wijdt in zijn autobiografie heet ook 'Los versos del Capitan'. (290-296). Hij heeft de gedichten geschreven op het Italiaanse eiland Capri, waar hij samen met Matilde tijdelijk in een villa woonde, hen aangeboden door don Erwin, 'eigenaar van half Capri' zaldus Neruda. |
Halverwege
zijn autobiografie stuitte ik op deze dichterlijke passage van Neruda
over de band tussen zijn poëtische en politieke geloof. Poëzie in
dienst van het volk. Kan het romantischer en Latijns
Amerikaanser? De dichter die ten strijde trekt voor zijn volk. Voor Neruda is dat een volk van onderdrukte en uitgebuite mijnwerkers,
arbeiders en armen. Net als bij de meeste communisten vallen ook bij Neruda volk en arbeidersklasse in de brede betekenis van het woord
samen. Een misverstand dat tot veel politieke verwarring en erger
heeft geleid.
Dat
misverstand is begonnen in de Spaanse burgeroorlog, zoals trouwens
bij veel intellectuelen en kunstenaars in die tijd. Zijn
keuze
voor
het communisme wordt geboren enerzijds uit verachting voor de anarchisten die hij in Madrid tijdens de
burgeroorlog leerde kennen. Volgens
Neruda lijden
die
aan eigendunk en zelfgenoegzaamheid, ijdeltuiterij en opgeblazen
heldenstatus anderzijds uit bewondering voor de communisten die “de
enige georganiseerde macht waren die een leger vormde om het hoofd te
bieden aan de italianen, de duitsers, de moren en de falangisten. En
tegelijkertijd waren ze de morele kracht die het verzet en de
anti-fascistische strijd overeind hielden.”
(blz. 186) De rest van het hoofdstuk “Ik koos een weg” , het
hoofdstuk waar hij zijn liefde voor het communisme belijdt (blz. 185
– 204), gaat over de Spaanse communistische dichter Rafael Alberti
die voor hem een voorbeeld is.
Pablo Neruda met zijn vrouw Matilde Urrutia (1912 - 1985), zijn derde vrouw, in Moskou met uitzicht op het Rode Plein. |
Met zijn keuze hoorde Neruda tot de “twintigste eeuwse communistische artistieke
klasse” of liever “de twintigste eeuwse Sovjet communistische
artistieke klasse” waartoe veel beroemd geworden West en Oost
Europese kunstenaars behoorden, maar ook Russische en zelfs Chinese
kunstenaars. In het boek maak je o.a. kennis met de Mexicaanse schilders Diego Rivera en Siqueiros, de
Franse surrealistisch schrijver/dichter Paul Eluard, de Spaanse
kunstschilder Picasso, de Italiaanse fotografe Tino Modotti enz.
In 1949 brengt hij zijn eerste bezoek aan de Sovjet Unie. “Ik hield van het begin van de Sovjet grond en begreep dat vandaar niet alleen een morele les vertrok naar alle uithoeken van het menselijk bestaan, in gelijkheid van kansen en een groeiende vooruitgang in productie en verdeling maar ik voelde ook aan dat vanuit dit land van steppen, met zoveel pure natuur, een grote vlucht zou beginnen. De gehele mensheid beseft dat daar gewerkt wordt aan de reusachtige waarheid en dat de wereld verbijsterd wacht op wat er gaat gebeuren. Sommigen dachten aan terreur, andere wachtten simpelweg, anderen dachten te voorvoelen wat zou komen.” (blz.268)
In 1949 brengt hij zijn eerste bezoek aan de Sovjet Unie. “Ik hield van het begin van de Sovjet grond en begreep dat vandaar niet alleen een morele les vertrok naar alle uithoeken van het menselijk bestaan, in gelijkheid van kansen en een groeiende vooruitgang in productie en verdeling maar ik voelde ook aan dat vanuit dit land van steppen, met zoveel pure natuur, een grote vlucht zou beginnen. De gehele mensheid beseft dat daar gewerkt wordt aan de reusachtige waarheid en dat de wereld verbijsterd wacht op wat er gaat gebeuren. Sommigen dachten aan terreur, andere wachtten simpelweg, anderen dachten te voorvoelen wat zou komen.” (blz.268)
Het is alles
dichterlijke bewondering voor de Sovjet Unie, zonder ook maar een
spoor van twijfel, nadere beschouwing of analyse. In 1949 was de
Koude Oorlog al uitgebroken. Terwijl het de strijd van Stalin tegen
het fascisme bewondert, besteedt hij in zijn boek nergens enige aandacht aan Engeland, de Verenigde Staten, Canada zeg maar de westerse democratieën die
toch ook grote offers brachten en inspanningen hebben geleverd in de oorlog
tegen Duitsland. De oorlog tegen Japan bestaat in zijn wereld zelfs
niet.
De
ontmaskering van Stalin met zijn moorddadige showprocessen en
moorddadige concentratiekampen door Chroesjtsjov op het 20ste en
22ste Communistische Partijcongres (1956 en 1961) brachten Neruda
niet van zijn geloof af in de Sovjet Unie en het Sovjet communisme. In
zijn verslag over zijn tweede reis naar China (1957) wijdt hij er
slechts een kleine overdenking aan. “Het document van het 20ste
Congres was een golf die ons en alle revolutionairen, naar nieuwe
situaties en conclusies bracht. Sommigen voelden het als geboren
worden uit nood als gevolg van de harde onthullingen, het gevoel
opnieuw geboren te worden. We worden vrij van duisternis en angst ,
paraat om door te gaan op de weg met de waarheid in de hand.”
(blz. 322) Overigens prijst hij in dat verslag de Chinese Revolutie
op dezelfde dichterlijke bijna pathetische manier als de Russische Revolutie.
Geen
wonder dus dat hij een schrijver en tevens Nobelprijswinnaar voor
litteratuur, de Rus Boris Pasternak
(de schrijver van o.a. Doctor Zhivago)
neerzet
als een “eerlijke
reactionair die bij de omwenteling in zijn vaderland niet verder kon
kijken dan een verlichte koster.”
(blz. 269) In de rest van de volgende 200 bladzijden in zijn boek tot
aan het jaar 1973 besteed hij geen enkele aandacht aan dissidente
schrijvers of dichters in de Sovjet Unie. Geen Jevgenia Ginsberg,
geen Nadezjda Mandelstam, geen Andrej Sinjavski, geen Jelena Bonner
en Andrey Sacharov, geen Andrei Amalrik en zelfs geen Alexandre Solsjenitzin. Hoe het mogelijk is dat een dichter en diplomaat als
Neruda deze schrijvers met hun processen, jarenlange opsluitingen en
verbanningen nergens in zijn boek noemt, is mij een raadsel.
Aardig optrekje voor een communist.
BeantwoordenVerwijderenEen van zijn drie huizen.
VerwijderenDie had ik dus gemist. Ik herinner me nu dat wij er over spraken in het voorjaar. Gepubliceerd op de dag voor mijn verjaardag!! Tja
BeantwoordenVerwijderen