Met de vreedzame overgang van een militaire dictatuur van Rojas Pinilla naar een burgerlijk gemankeerd democratisch bewind kwam geen einde aan de sociaal-economische ongelijkheid. De elite bleef met het teruggekeerde twee partijenakkoord aan de macht en de rest had het nakijken, dat wil zeggen vooral de landloze of kleine campesinos op het platteland en de krottenwijkbewoners aan de rand van de steden.
Het platteland bleef arm, de grootgrondbezitters hun politieke bazen. De armoede in de krottenwijken rond grote steden was nog schrijnender. Er was onvoldoende werk om gezinnen aan een inkomen te helpen laat staan een fatsoenlijk bestaan. Alleen de middenklasse kon zich de illusie maken er bij te horen en in de toekomst een groter deel van de koek te krijgen.
Voor revolutionair links genoeg reden om door te gaan met hun guerrilla acties ver weg in de oerwouden aan de randen van het land, daar waar de overheid nog maar nauwelijks aanwezig is en de wildernis begint.
De twijfelachtige verkiezingsoverwinning van de Conservatieve president Misael Pastrana (1970-1974) maakte het er niet beter op. De landhervormingen die de liberale president Lleras Restrepo met de oprichting van de boerenbeweging ANUC een nieuwe impuls had willen geven, stagneerde met als gevolg onder de campesinos veel opstandigheid.
Nadat president Pastrana vanwege strubbelingen over grondbezit een einde aan de subsidiëring van de ANUC maakte, werd de opstandigheid onder boeren groter. Ze lieten zich niet meer in hun hok terugjagen.
Binnen de ANUC werd een heftig debat gevoerd tot hoever men met zijn verzet tegen de bestaande orde kon gaan. Dat leidde tot een splitsing, de ene stroming radicaler dan de ander maar beide eisten hoe dan ook grond voor boeren.
Het gevolg was een volgens velen pre-revolutionaire situatie die gevoed werd door het conflict over verkiezingsfraude tussen enerzijds de ANAPO en anderzijds de gekozen regering Pastrana.
De overtuiging onder ANAPO aanhangers dat Pastrana de verkiezingen tezamen met de zittende president Lleras Restrepo had gefraudeerd - wat goed denkbaar is - leidde tot de oprichting van de guerrillabeweging M-19, een verwijzing naar de verkiezingsdatum 19 april 1970. Colombia had nu maar liefst drie guerrilla groepen; de orthodox communistische FARC, de Cubaans georiënteerde ELN en de populistisch linkse M-19.
Het twee partijen akkoord mocht dan een einde gemaakt hebben aan de militaire dictatuur, een op democratie gebaseerde vrede was verder weg dan ooit. Linkse guerrillagroepen stonden tegenover de traditionele machtselite van de Liberale en Conservatieve partij met het leger.
Deze gewelddadige cocktail werd versterkt door groepen ANUC boeren die op vreedzame wijze grond van grootgrondbezitters bezetten. Grootgrondbezitters besloten het recht in eigen hand te nemen en de boeren met hulp van gewapende groepen, huurlingen van het leger, van hun land te verjagen.
Wat doe je als student als je om je heen zoveel armoede en sociaal onrecht ziet? Het mag een wonder heten dat studenten niet massaal kozen voor een van de guerrillagroepen waar velen in de sporen van Camilo Torres de dood zouden hebben gevonden. Het Colombiaanse leger was dank zij steun en hulp uit de VS een goed uitgerust leger geworden dat de guerrilla steeds beter wist te bestrijden.
Oscar en Fernando en met hen vele anderen waren zich wel bewust van dat sociale onrecht en het geweld dat hen omringde, weliswaar ver weg in de wildernis met hier en daar aanslagen in de bewoonde wereld maar dichtbij genoeg om het als bedreigend te ervaren.
Vanuit het besef dat het gewapende geweld zou leiden tot nieuwe bloedbaden en miljoenen vluchtelingen van het platteland naar de krottenwijken rond de steden, zochten zij naar een andere weg. Sociaal-economische hervormingen zonder moord en doodslag. In die opvatting werden zij gesteund door hun en intussen ook mijn mentor professor Frans Rosier.
(wordt vervolgd)
Drie linkse guerrillagroepen. Als die hadden samengewerkt, zouden ze wellicht meer hebben kunnen uitrichten.
BeantwoordenVerwijderen