“De zin van de kunst zocht ik natuurlijk niet alleen in het handwerk. Het was alsof de goden zelf voor me stonden. Ik wilde niet meer denken aan het neoclassicisme van David, van Ingres, aan de romantiek van Delacroix, aan de reconstructie van de uitgangspunten van Cézanne en zijn volgelingen, of aan het kubisme. Ik had de indruk dat we nog steeds aan de oppervlakte bleven hangen, dat we bang waren in de chaos te duiken, de vertrouwde bodem onder onze voeten open te breken, om te ploegen.” (blz.133)
Over het nut van het bezoeken van tentoonstellingen.
“Geen enkele academie zou me hebben kunnen geven wat ik toen allemaal heb ontdekt terwijl ik mijn tanden zette in de tentoonstellingen, in de etalages van de galeries en inde musea van Parijs.” (blz.133)
Over het instinct voor maat en helderheid.
“Om te beginnen zag je het al op de markt waar ik uit geldgebrek slechts een stuk van een lange komkommer kocht, je zag het aan de arbeider in zijn blauwe werkpak, je zag het aan de vurige volgelingen van het kubisme, alles getuigde van een feilloos instinct voor maat en helderheid, van een perfect gevoel voor vorm, van een puur schilderkunstige schilderkunst, zelfs bij de tweederangs schilders.” (blz.133-134)
Over de kloof tussen de Franse en de andere schilderkunst.
“Het ging niet om meer of minder aanleg bij individuen of een volk. Er speelden andere krachten, voornamelijk organisch of psychisch-fysiek van aard, die een predispositie veroorzaakten voor muziek, schilderkunst, litteratuur of slaap.” (blz.134)
Over het doek.
“Terwijl in de Russische ateliers een beledigd model slikte, bij de Italianen gezang en gitaarspel klonken en bij de joden twistgesprekken, zat ik alleen op mijn atelier, bij mijn olielamp. Een atelier tot de nok gevuld met schilderijen, geschilderd op linnen dat kort daarvoor nog dienst had gedaan als mijn servetten, mijn lakens, mijn nachthemden die ik in stukken scheurde.” (blz.135)
Naakt schilderen
“Voordat men mijn atelier betrad, moest men altijd even wachten. Dat gaf me de gelegenheid me toonbaar te maken, me aan te kleden, want ik werkte meestal laat. In het algemeen vind ik kleren maar lastig, het gedoe jezelf aan te kleden irritant, en kleed ik me zonder enige smaak. Niemand koopt mijn schilderijen. Ik dacht zelfs nooit aan de mogelijkheid.” (blz. 136)
Over de kubisten
“Hij overtuigde dat ik rustig naast die trotse kubisten kon werken, voor zie ik waarschijnlijk een complete nul was. Ze stoorden me niet. Ik bekeek ze van opzij en dacht: <Laten ze zich maar vol eten aan hun vierkante peren op hun driehoekige tafels!>.” (blz.143)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten