De nationale mentor van de Nederlandse ontwikkelingshulp en dus ook van mij was de macro-econoom en Nobel prijs winnaar professor Jan Tinbergen (1903-1994).
"In 1957 werd Tinbergen gewoon hoogleraar in Rotterdam met als leeropdracht Wiskundige Economie en Ontwikkelingsprogrammering. Vanaf 1956 is Tinbergen naast die Wiskundige Economie ook het vak Economie van Ontwikkelingslanden gaan geven. Vanaf 1966 tot zijn emeritaat (1973) was zijn leeropdracht in Rotterdam Economie der Centraal Geleide Stelsels en Ontwikkelingsprogrammering. De problematiek van de Derde Wereld had allengs meer zijn interesse en zijn 'hart' gekregen dan theoretische benaderingen. Hij richtte diverse instituten op en was vele jaren topadviseur van de VN voor ontwikkelingsplanning. Naast zijn hoogleraarschap bij de Nederlandsche Economische Hoogeschool was Tinbergen van 1934 tot 1968 directeur van de Stichting het Nederlands Economisch Instituut. Verder was hij de eerste directeur van het Centraal Planbureau. Van 1973 tot zijn pensionering in 1975 gaf hij college als hoogleraar aan de Universiteit Leiden." (foto: petrus nelissen, gemaakt in 1988 tijdens een CNV actie voor behoud van 1,5% van het Nationale Inkomen voor Ontwikkelingshulp)
Dat ik als bijvak ‘Economie van de ontwikkelingslanden’ koos was natuurlijk geen toeval. Het was mijn lot, van begin af aan al maar ik besefte dat toen natuurlijk niet. Als Rooms jongetje hoorde ik in de zondagsmis op de preekstoel zo af en toe een missiepater prediken over de armoede en de onwetendheid in verre landen, bijvoorbeeld Papoea Nieuwe Guinea. Ter afsluiting van zijn sermoen vroeg hij dan een bijdrage aan ons parochianen voor de aanschaf van schoppen want die waren hard nodig om op het land om te spitten. Zijn verhaal was een combinatie van idealisme, heldenmoed, avontuurlijk reizen en nuttig werk, zogezegd een Roomse Kuifje.
Die combinatie is nooit meer uit mijn hoofd verdwenen. Aan het eind van de lagere school nam ik mij samen met mijn beste vriend voor om voor ingenieur te gaan studeren om daarna de Surinamers te gaan helpen bij het Brokopondoplan waar we net wat over geleerd hadden. Op de middelbare school leerde de godsdienstleraar ons dat ontwikkelingshulp of zoals het toen heette hulp aan de arme landen een plicht van naastenliefde was, ook als de hulp niet altijd goed terecht komt. Mijn vriend is inderdaad water en wegenbouw gaan studeren, ik was daarentegen op een ander pad terecht gekomen. Tot vandaag dan, want met de idee om colleges in de “Economie van de ontwikkelingslanden’ van professor Janssen S.J. van de Hogeschool Tilburg te gaan volgen, keerde ik terug op het voor mij bestemde pad.
Ik leerde van Janssen waarom het nodig is dat wij de ontwikkelingslanden moeten helpen met het verstrekken van kapitaal en kennis ofwel ontwikkelingshulp. Ontwikkelingslanden zijn te arm om te besparen en zo lang je niet kunt besparen heb je geen geld om te investeren in de ontwikkeling van je land. Ik besef dat dit een iets te eenvoudige weergave is van het college ‘Economie van de ontwikkelingslanden’ maar de strekking is duidelijk. Ontwikkelingshulp is noodzakelijk willen we de ontwikkelingslanden niet in de steek laten, wat niet alleen onverantwoord zou zijn vanuit naastenliefde maar ook onrechtvaardig want veel ontwikkelingslanden zijn voormalige koloniën waarvan wij ex-koloniale landen geprofiteerd hebben.
Dat laatste werd bevestigd door de in zwang zijnde imperialisme theorieën over de uitbuiting van wat de Derde Wereld was geen heten. De term Ontwikkelingslanden deed semantisch geen recht aan de eigen ontwikkeling van die landen, hoe anders die ook is.
Vladimir Iljich Lenin, de Godfather van het communistische Rusland, zei al dat het imperialisme het hoogste stadium is van het kapitalisme. Wij imperialisten zijn rijk geworden over de ruggen van de armen, waarmee ook meteen de schuldvraag is beantwoord en vastgesteld wie verantwoordelijkheid is voor de armoede wereldwijd.
Het boek“Capitalism and Underdevelopment in Latin America’ (1967) van de Duitse socioloog en econoom Andre Gunder Frank leverde het economische bewijs van de Leninistische ideologie. Latijns Amerika is het slachtoffer van zijn voormalige koloniale machthebbers en het nieuwe Noord Amerikaanse imperialisme. Zo werd mijn wereldbeeld overzichtelijk en helder. Dat in deze toestand ingegrepen moest worden, is me duidelijk geworden. Hoe precies wist ik nog niet maar dat ik had er alle vertrouwen is dat de toekomst mij dat zal leren.
(wordt vervolgd)
Lenin had een punt wat de oorzaak van de armoede betreft. Niet zo vreemd, want Marx zegt precies hetzelfde. Het is alleen jammer dat de meeste ontwikkelingslanden er zelf een puinhoop van maakten eens ze onafhankelijk werden van hun kolonisators. Dat lag aan de leiders. Dat weet ik wel, maar die hadden het goede voorbeeld moeten geven.
BeantwoordenVerwijderen