vrijdag 8 maart 2024

32. AMERICA LATINA. DE PARADOXALE REDE

petrus nelissen, "De paradox van de spelende mens, Waikiki Beach 1946", fotocollage

 

Nu ik Marx snap, stort ik mij op andere filosofen om hun mensbeeld te achterhalen. Ik begin met de eigentijdse sombere existentialist Sartre. Mijn doel is  te onderzoeken wat de plaats van liefde en solidariteit is in zijn filosofie. 

Ik heb geluk dat ik de bibliotheek van de faculteit der filosofie van de universiteit van Utrecht bij de hand heb. Die is aan de overkant van ons kantoor aan de Nieuwe Gracht in Utrecht. Dat maakt het gemakkelijk om tussen de bedrijven door naar de goeie boeken te zoeken.

Onder het lezen maak ik kritische aantekeningen in een speciaal aangeschaft notitieboek dat ik gekocht heb bij L. Leenders Schrijfmachinehandel in de Hertogstraat te Nijmegen. Soms waag ik het een kritische dialoog te voeren met de filosoof van dienst. Een van mijn eerste aantekeningen heet nogal zelfbewust “Antwoord aan Sartre’. 

“Voor een geest als die van Sartre, die in staat is om het Niets te omvatten als een paar handen die het luchtledige omsluiten, moet mijn antwoord wel erg simpel zijn. Geloof in de mogelijkheid van een relatie van mens tot mens, van mens tot ding om der wille van mezelf en de ander/het andere zonder die de andere/het andere te verpletteren, moet Sartre verdacht vinden, zo niet absurd. Maar ik heb de simpele ervaring dat de ander mij niet uitsluitend als object ziet, als een robot die zo nodig geprogrammeerd moet worden. Nee, nee er zijn mensen die mijn subject-zijn bevestigen, mijn ik-persoon op een voetstuk plaatsen waarover ik zelf mijn twijfels heb en soms bang ben er af te vallen.” (Vreeswijk, 8 december 1973)

Sartre onderzoekt de verhouding tussen het ik en de ander dat is precies ook wat Marx heeft gedaan. Marx  meer vanuit het perspectief van de samenleving, Sartre als kind van zijn en ook mijn tijd gaat meer van het ik uit. Is het ik-tijdperk met Sartre begonnen?

Volgens Sartre ben ik in de ogen van de ander onvermijdelijk een object en omgekeerd is de ander al even onvermijdelijk voor mij een object. Dat strookt niet met mijn ervaringen. Ik heb ervaren dat bij solidariteit en in de liefde deze tegenstelling overstegen kan worden. We worden dan een "wij" of een "samen" en zelfs een "paar". 

Sartre ziet dat niet zo, hij legt meer de nadruk op de ontkenning van de ander. Hij (her)kent blijkbaar de liefdevolle blik niet, de blik die de ander bevestigt in plaats van ontkent, zo besluit ik mijn kritische betoog. In zijn wereld is de ander de hel. Dat kan maar is niet uitsluitend zo. Het kan anders.

Ondanks dat ik het niet langer gelovig ben, kan ik het ook weer niet nalaten om het godsbegrip bij mijn onderzoek te betrekken. Daar zal Sint Jan van het Kruis wel tussen zitten. Zijn God van liefde zit nog vers in mijn geheugen. Hoe dan ook, ik schrijf in mijn aantekenboek dat “de grootsheid van God ligt in het feit de mens naar zijn evenbeeld te hebben geschapen”, een mens die vrij is om te kiezen. 

Dat is gewaagd want daarmee schiep Hij de kans dat de mens eventueel tegen Hem kiest, wat hij dan ook gedaan heeft, zo lezen we in het boek Genesis. Het voordeel van die keuzevrijheid is dat “God zich dan ook nooit verveeld. Zijn wereld is een wereld van liefde die steeds opnieuw levend wordt wanneer een mensenblik zich op Hem richt.” (Aantekeningen  8 december 1973)

De door Sartre zo gevreesde liefdeloze objectivering van de ander vindt wel volop plaats in de wetenschap: “de huidige mens - en natuurwetenschappen brengen desastreuze resultaten voort vanwege hun liefdeloze objectiviteit. De natuur wordt gedenaturaliseerd, de mens ontmenselijkt en dat alles ten behoeve van de macht van de rede met zijn wapen van objectiviteit.” (Aantekening van 23 december 1973)

Hier stuit ik op een paradox van ons menselijk bestaan, een ik zou zeggen catastrofale paradox van de rede, de basis van onze wetenschap (met dank aan de Franse filosoof Descartes) . Enerzijds helpt de rede ons de wereld, de natuur in kaart te brengen. Anderzijds maakt ze het ons daardoor mogelijk om de natuur en de wereld voor eigen gewin en gemak aan te wenden of als het ons uitkomt die zelfs te vernietigen. 

De rede bevrijdt ons mensen weliswaar uit het rijk van de behoeften (vrij naar Marx) maar maakt het tevens mogelijk om ons mens-zijn en de natuur te vernietigen. Voorbeelden liggen voor het grijpen. Zo is kernenergie een uitkomst voor de energievoorziening van de mens maar vormt de kernbom een bedreiging voor het voortbestaan van diezelfde mens en wereld.

1 opmerking:

  1. Dat God de mens naar zijn evenbeeld zou hebben geschapen, is een van de vele dubieuze kanten aan het geloof. Niemand weet hoe God eruit ziet. Hoe kun je dan zeggen dat de mens zijn evenbeeld is?

    BeantwoordenVerwijderen