Johannes Vermeer, de Kantwerkster, circa 1669-1670, Louvre, Parijs. |
Met Dali weet je
eigenlijk nooit waar je aan toe bent. Meent hij nu wat hij zegt of is
het allemaal spel? Net zoals bij de Nederlandse schrijver Gerard Reve
weet je eigenlijk nooit zeker wanneer de ironie of de clownsact
ophoudt en de ernst begint of is het andersom? Ze brengen ons in
verwarring. Wat mij betreft een prettige verwarring.
Dali aan het werk met 'De Kantwerkster' van Johannes Vermeer in de Neushoornkuil van de dierentuin in Vincennes.(1955) |
Mijn eerste bezoek aan
het Dali museum in Figueres ergens in het begin van de jaren tachtig,
voelde aan als een bevrijding. Gaandeweg door het museum werd me de
boodschap van Dali min of meer duidelijk. Gebruik je fantasie en je
verbeeldingsvermogen hoe je maar wilt. Maakt niet uit waarmee je
werkt. Alles is toegestaan als je maar weet wat je wilt. Ik denk dat
die haast totale geestelijke bevrijding de kern van het werk van Dali
is.
Dali toont trots het resultaat van zijn werk in de dierentuin.(screenshot) |
Wat me deze keer opviel
was dat Dali in deze documentaire maar liefst 2 Nederlandse schilders
op geheel eigen wijze behandeld. Waarmee meteen gezegd is, hoe groot
Nederland in de schilderkunst is. Toeval of niet, het is mooi
meegenomen voor een taalgebied dat druk bezig is om langs de weg van
het onderwijs zijn taal te verkwanselen aan internationale
prestatielijstjes en nieuwe trends. Straks zitten we een hoog
opgeleide elite die niet meer met de laag opgeleiden kan
communiceren. Het klassenonderscheid zal groter zijn dan ooit.
Dali met zijn muze Gala in de zee bij Port Lligat waar hij vlakbij woonde.(screenshot) |
De eerste Nederlandse
schilder die in de documentaire uitgebreid aan de orde komt, is de
zeventiende eeuwse Joahnnes Vermeer met zijn schilderij “De
kantwerkster”. We zien het schilderij naast Dali staan terwijl hij
aan het schilderen is in een dierentuin bij een neushoornkuil in de
dierentuin van Vincennes. Vervolgens laat hij trots het resultaat
zien. Alsof dat niet genoeg is, zien we Dali even later in een
vertederend zwart wit filmpje als een namaak neushoorn of is het een
perverse versie van de stierenvechter, gewapend met een narwalhoorn,
afstormen op een groot doek met 'De Kantwerkster'. Dali doorboort het
doek zodat er niks meer van overblijft.
Dali speelt in het
filmpje met de Spaanse stierenvechterssymboliek en de klassieke
schilderkunst. Het lijkt bedoeld als een clowneske provocatie van
het kunstminnende publiek met zijn eerbied voor de klassieke kunst.
Ondanks die vernielzuchtige provocatie zien we Dali even later samen
met zijn muze Gala in zee met tussen hen in een groot doek met daarop
alweer 'De Kantwerkster' van Vermeer. Zijn commentaar: “Ik moest
die afbeelding aldoor om me heen hebben. Tijdens de maaltijden,
terwijl ik zwom. De hele zomer was ik vergezeld van dit obsederende
beeld van de kantwerkster van Vermeer. En toen ik aan mijn bewerking
van dat schilderij begon, verschenen er drie hoorns op het doek. De
toeschouwers waren erg verbaasd.”
Screenshot |
Vanwaar die hoorns, zo
zal men zich inderdaad verbaasd afvragen. “De hoorn van de eenhoorn
is ook de hoorn van de rinoceros. In dromen symboliseert die een
soort hevig fallisch complex en tegelijk ook de kuisheid” aldus
Dali. Volgens hem gaan kuisheid en erotiek goed samen. “De
kerkvaders zijn het erover eens dat tijdens een mystieke fase,
wanneer heiligen na onthouding sublieme visioenen krijgen en
dichterbij engelen komen of God, dat ze dan altijd een ejaculatie
krijgen. De kerk keurt dat goed.” Een provocatie van de bovenste
plank. Hij typeert zichzelf verderop in de documentaire niet voor
niks als erger dan een verrader, een provocateur.
In deel II van de
tweedelige biografie van uitgeverij Taschen 'Salvador Dali' van
Robert Descharnes/Gilles Néret, 2004) wordt de film van de
kantwerkster zoals we die in de documentaire zien, genoemd. De film
is gemaakt door Robert Descharnes en heeft de titel “De
ongewone geschiedenis van de kantwerkster en de rinoceros”
(blz. 477 en volgende).
Dali zelf heeft dat
verband uitgelegd op een lezing aan de Sorbonne universiteit in
Parijs getiteld “Aspects phénoménologique de la méthode
paranoïaque-critique”. In zijn “Dagboek van een genie”
schrijft hij op 18 december 1955 daarover het volgende.
“Gisteravond
Daliaanse apotheose in de Tempel der Kennis voor een gefascineerde
menigte. Direct na mijn aankomst in een met bloemkolen overladen
Rolls en de begroeting door duizenden flitslampen nam ik in het grote
amfitheater van de Sorbonne het woord. Het sidderende publiek
verwachtte definitieve uitspraken. Die heeft het gekregen. Ik heb
besloten, zei ik, u deelgenoot te maken van de meest hallucinerende
ervaring uit mijn Parijse jaren, omdat Frankrijk het intelligentste
land ter wereld is. Terwijl ik, Dali, uit Spanje kom, het
irrationeelste land ter wereld. Deze eerste woorden werden begroet
met stormachtige bijval, want niemand is ontvankelijker voor
complimenten dan de Fransman. De intelligentie, zei ik, leidt ons
slechts in de mist van de uit scepsis voortkomende nuances, een mist
die u tot de coördinaten van een gastronomische, supergeleiachtige,
proustiaanse en bedorven onzekerheid reduceert. Daarom is het juist
en noodzakelijk dat van tijd tot tijd Spanjaarden als Picasso en ik
naar Parijs komen om de Fransen een stuk rauw, van
waarheid bloedend vlees onder de neus te drukken. Zoals ik verwachtte
ontstond op dit moment enig geroezemoes. Ik had gewonnen! Nu sprak ik
één ruk verder: een van de belangrijkste schilders van onze tijd is
ongetwijfeld Henri Matisse, maar Matisse vertegenwoordigt de laatste
stuiptrekkingen van de Franse Revolutie, dat wil zeggen van de triomf
van de bourgeoisie en de kleinburgerlijke smaak. Donderend applaus!!!
Ik ging verder: de moderne kunst heeft tot een maximum aan
rationaliteit en een minimum aan scepticisme geleid. De jonge
schilders van tegenwoordig geloven nergens in. Het is niet meer dan
normaal dat een mens die nergens in gelooft uiteindelijk zo goed als
niets schildert, wat het geval is in heel de moderne schilderkunst,
inclusief de abstracte, esthetische en academische kunst.”
Kunstkritiek
van een kunstschilder, filosoof en fantast, acteur en poseur en
uiteraard provocateur. De moderne kunstenaar gelooft nergens meer in
en moet dus noodgedwongen wel zo min mogelijk tot niets schilderen.
Zou hij daar ook Piet Mondriaan mee bedoelen? Daarover dan een
volgende keer.
Nederland was groots in schilderkunst tot de 20e eeuw. Daarna was het niet veel soeps meer. Ben dus geen fan van Mondriaan.
BeantwoordenVerwijderenEen heroriëntatie op de schilderkunst lijkt me de aangewezen weg om weer aan te haken bij je eigen tijd al is er niks op tegen om in het verleden te blijven hangen.
Verwijderen