vrijdag 1 maart 2024

31. AMERICA LATINA. DE GOEDE WILDE

J.J.Rousseau schreef over "de Goede Wilde" in het hierboven afgebeelde boek dat in 1755 in Amsterdam is verschenen met als titel 'Verhandeling over de oorsprong en fundamenten van de ongelijkheid onder mensen.'

 

Uiteindelijk lukt het me een rode draad te vinden. Dat is bevrijdend en teleurstellend tegelijk. Bevrijdend omdat ik de kern van het mensbeeld van Marx meen te hebben gevonden. Teleurstellend omdat zijn mensbeeld niet echt nieuw is maar slechts aangepast aan een "materialistische" visie op de werkelijkheid die daarmee meteen ook wetenschappelijk zou zijn. Ik zal jullie de details besparen en me beperken tot de hoofdzaak anders bezwijkt het verhaal aan teveel ballast.

Geen verrassing maar Marx ontdekt dat de egoïstische mens de oorzaak is van maatschappelijke ellende. Egoïsme is het begin van alle ellende waardoor de mensheid er niet aan toekomt samen te leven in een gemeenschap van vrijheid, gelijkheid en broederschap, de drie beginselen van de Franse revolutie die in de tijd van Marx nog nazindert.

De tragiek is volgens Marx dat de staat de verdediger is van de burgerlijke maatschappij met als spil het egoïsme . Burger- en mensenrechten zoals geformuleerd door de Verlichtingsdenker Rousseau overstijgen dat egoïsme niet, integendeel ze geven dat egoïsme een blijvende plek in samenleving, maatschappij en staat.

“Geen van de zogenaamde mensenrechten gaat verder dan de egoïstische mens, voorbij de mens als lid van de burgerlijke maatschappij, dit is een individu dat op zichzelf is, met zijn privébelang en zijn privé-willekeur, een van de gemeenschap gescheiden individu. Deze rechten zijn ver verwijderd van de opvatting dat de mens zelf in zijn soort een sociaal wezen is, ze verschijnen als een maatschappelijk raamwerk dat buiten het individu staat ter beperking van zijn oorspronkelijke vrijheid. De enige band die de mensen bij elkaar houdt is hun natuurlijke noodzaak, behoefte en privébelang, het behoud van hun bezit en hun egoïstische persoon. (blz. 194 in Karl Marx Die Früschriften, herausgegeben von Siegfried Landshut, Alfred Kröner Verlag, Stuttgart 1971)

De mensenrechten heffen de scheiding tussen individu, gemeenschap en staat niet op.  De staat is een “Not- und Verstandesstaat” zoals Hegel vaststelt. Het is een staat die doet denken aan een verstandshuwelijk. Er komt geen liefde bij kijken. Zo is het ook met de samenleving en de staat gesteld. Niet liefde en solidariteit worden verondersteld, maar egoïstische belangen en wantrouwen. 

Daarmee legt Marx de vinger op de zwakke plek van de burgerlijke maatschappij en de staat. Marx wil het herstel van maatschappij en samenleving op basis van liefde en solidariteit, een herstel naar wat het oorspronkelijk geweest zou zijn. Hier stuiten we op de mythe van het paradijs. Een mythe die we ook aantreffen in het Christendom en staat voor het blijkbaar onuitroeibaar verlangen naar een volmaakte mens in een volmaakte samenleving. 

Vervolgens onderzoekt Marx op - volgens hem - wetenschappelijke wijze, d.w.z.  het historisch materialisme, wat de ontwikkeling van een dergelijke ideale maatschappij in de weg staat. Hij komt uit bij het kapitaal en het privé bezit, samengevat als het kapitalisme dat de grondslag is voor het egoïsme. Bij het verdwijnen daarvan komt als het ware vanzelf de originele staat van de mens, die van sociaal en solidair wezen in gemeenschap, tot stand. 

Volgens het historisch materialisme zou dat kapitalisme vanwege zijn interne tegenstelling tussen kapitaal en arbeid min of meer als vanzelf verdwijnen. Marx ontdekt hier de tot dan onderbelichte rol van arbeid voor het voortbestaan van mens en gemeenschap. Hij is daarmee de grondlegger van een materialistische sociale leer.

Hoewel het kapitalisme aan zijn eigen tegenstellingen ten onder zal gaan, kan het geen kwaad om die ondergang een handje te helpen. Volgens Marx is het communisme georganiseerd in een communistische arbeiderspartij het ideale instrument om de grafdrager van het kapitalisme te worden en meteen ook de spil voor de opbouw van de nieuwe solidaire gemeenschap. De staat als toezichthouder op mensen en burgerrechten wordt dan overbodig.

Arbeiders zijn de "natuurlijke" leden van de communistische partij omdat zij als slachtoffers van het kapitaal, de zogeheten "verworpenen der aarde", het beste zijn toegerust om die nieuwe maatschappij op te bouwen. De arbeiders als klasse (d.i.een groep op basis van een gemeenschappelijk belang) is uiteindelijk de redder van mensheid en samenleving. Zij zijn de broeders of kameraden die de nieuwe vrije en gelijke gemeenschap zullen opbouwen.

Marx vertaalt aldus het idee van “de edele wilde” (bon sauvage) van de Verlichtingsfilosoof Rousseau naar de arbeidersklasse. Volgens Rousseau is de mens van nature goed. Alleen door ervaringen in de maatschappij wordt hij gecorrumpeerd. Welnu, bevrijd de arbeiders van het kapitaal en het privé bezit en zij zullen niet langer gecorrumpeerd zijn maar als vanzelf het goede in de wereld terugbrengen. 

Een mooie gedachte maar een die niet strookt met de praktijk waarin goed en kwaad door elkaar lopen, egoïsme bestaat naast altruïsme, solidariteit naast onderdrukking, liefde naast haat, uitbuiting naast generositeit. De mens is een gecompliceerder wezen dan Marx ons wil doen geloven. De geschiedenis van de Franse revolutie levert op dat punt overtuigend bewijs.


1 opmerking:

  1. Het probleem is dat ook arbeiders er niet aan ontkomen eigen belang voor te laten gaan. Het is maar zeer de vraag of de mens in het verre verleden ooit wel in staat is geweest tot altruïsme. Door redenerend, zou je kunnen stellen dat de hap uit de appel door Eva de eerste egoïstische daad uit de geschiedenis van de mensheid is (als je geloof hecht aan het scheppingsverhaal). Daarna is het al nooit meer goed gekomen.

    BeantwoordenVerwijderen