vrijdag 16 mei 2025

MEXICAANSE VERTELLINGEN 39. DAVID ONTMOET PICASSO

Twee Mexicaanse schilders in Parijs in de tijd tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog.
In het midden boven Diego Rivera en naast hem rechts David Alfaro Siqueiros. De middelste van de 3 vrouwen is Angelina Beloff, van oorsprong Russisch, schilder en de eerste vrouw van Diego Rivera. De man links boven is Leon Caillou. De vrouwen links onder: Magda Caillou, rechtsonder Graciela Armador.

Terwijl Diego nieuwe plannen maakt met zijn Sara, viert David het ene schildersucces na het andere dankzij de opdrachten van zijn voormalige revolutionaire vrienden die het intussen politiek ver geschopt hebben. Terwijl zij druk doende zijn met de revolutie terug te brengen tot administratieve-bureaucratische procedures en zich persoonlijk te verrijken, het lot van elke revolutie, wordt hij als de bewaker van het revolutionaire vuur beschouwd. Schilderkunst als revolutionaire schaamlap.


David beseft dat terdege maar hij laat zich dat aanleunen. Hij moet immers ook leven en op deze manier kan dat prima. Hij verdient dankzij de opdrachten en de daarmee verkregen bekendheid onder de Mexicaanse bourgeoisie een dikke boterham. David wordt de hofschilder van de revolutie.


Intussen is het tot hem en zijn vriendenkring doorgedrongen dat kunstenaars in Parijs bezig zijn de schilderkunst opnieuw uit te vinden. Picasso, diens vriend Miró en zijn Catalaanse landgenoot Dalí zijn bezig aan een revolutie in de schilderkunst. Daar wil hij wel eens wat meer over weten.Nu hij geld genoeg verdient, kan hij zich een reis naar Parijs veroorloven. Zo gezegd, zo gedaan.


De stad Parijs is wat hij ervan verwacht, een wereldstad met monumentale gebouwen en straten. De Eerste Wereldoorlog heeft de stad ongemoeid gelaten. De Eiffeltoren staat nog altijd fier en trots overeind als het symbool van Franse glorie, van vooruitgang en macht. Zoiets zou Mexico-stad ook moeten hebben. Maar ja, Mexico-stad is niet zoals Parijs de cultuurhoofdstad van de wereld. Nog niet.


David heeft het geluk om Picasso en zijn vriendenkring plus aanverwanten regelmatig te ontmoeten in café’s of op feestjes in een of ander atelier. Picasso is verreweg de grootste schilder van allemaal. Zijn talent is snel herkend onder de kunstkenners, bij galeries en conservatoren. Hij slaagt erin om zich als het Spaanse genie te presenteren, wat natuurlijk weer de nodige jaloezie opwekt bij sommigen van zijn vrienden.


Ook David vindt dat Picasso de grootste is. Schilderkunstig kan hij eigenlijk alles. Zo ontwikkelt hij samen met Braque spelenderwijs een heel nieuwe vormentaal, een die vibreert tussen werkelijkheid en abstractie. Vanwege de dominerende rechthoeken in een schilderwerken spreekt men van Kubisme. Picasso wordt vereenzelvigd met het kubisme.


Het moet gezegd worden, het heeft wel wat. Je zou denken dat van daaruit Picasso en zijn vrienden verder de weg opgaan van de abstractie maar dat is tot verbazing van kenners niet het geval. Integendeel, Picasso blijft figuratief maar dan wel in een zo virtuoze eigen afwijkende stijl dat een schilderij al vrij snel herkenbaar is als een Picasso.


De taal van zijn vriend Miró, die meteen na het uitbreken van de burgeroorlog in Spanje (1936) zich gevestigd heeft in de stad, is poëtischer en abstracter, zijn kleuren zijn uitgelaten, meer dan bij Picasso. Zijn vormen zijn niet altijd te herleiden tot herkenbare figuren, niettemin spreken ze aan omdat ze een buitenaardse of mythische sfeer oproepen. Miró laat je zien dat we in een vreemd universum leven en wijzelf ook vreemde schepsels zijn. Ook zijn schilderijen zijn meteen herkenbaar als afkomstig van hem.


1 opmerking:

  1. Zo zie je dat de schilderkunst al vroeg in de 20e eeuw een globaal gebeuren was.

    BeantwoordenVerwijderen