Oude foto van het personeel van Zwanenberg rond 1914. Het omcirkelde gezicht is de opa van Ulijn. Gerard Ulijn voormalig wethouder te Oss doet onderzoek naar stakingen (bron: De Osse Groei). |
Wat is de afkomst, betekenis en geschiedenis van vakbonden waartegen de jongeren van de KEN en later de SP ten strijde willen trekken. Wie waren hun leiders? Helaas zijn er weinig beschrijvingen te vinden over het begin van de vakbeweging in Oss aan het einde van de negentiende eeuw.
De Ossenaren, vaak voormalige handwerkslieden of kleine boeren, keuterboeren leerden we op school, leerden het kapitalisme met de harde hand maar al te goed kennen in de margarine fabrieken in Oss.
Kleine boeren zijn arm, eigenlijk keuterboeren op onvruchtbare zandgronden, maar wel zelfstandig. Ze hadden wat toen eufemistisch een gemengd bedrijf heette. Een beetje vee, koeien als je een wei had, varkens als je een schuur had en hier of daar een al dan niet gepachte akker met rogge of bieten aangevuld met een moestuin. Mijn opa was nog van dat slag.
Daarentegen leert mijn vader al van jongs af aan proletarische arbeidsdiscipline als hij vanaf zijn veertiende jaar gaat werken bij Zwanenberg. Wat hij verdient, draagt hij af aan zijn moeder. Dat hoort zo. Het is de ongeschreven wet van de solidariteit binnen het gezin waar niemand aan tornt.
Eenmaal getrouwd houdt hij zelf een stuk of vijf varkens in een schuur als bijverdienste. Het gezinsinkomen wordt aangevuld met groenten en fruit uit de eigen moestuin en groenten schoonmaken in de avonduren voor Zwanenberg.
Enerzijds waren de nieuwe fabrieken een zegen ter aanvulling van het gezinsinkomen, anderzijds maakten ze een einde aan de vrijheid van de kleine boer en de ambachtsman. Die ambivalentie tegenover het fabriekswerk bestaat nog altijd. De fabriek is niet alleen slecht maar ook niet altijd goed.
“Na 1870 gaat het snel met de industrialisatie van Oss. Dat komt mede door de aanwezigheid van goedkope arbeidskrachten in de regio: kleine boeren die nauwelijks kunnen rondkomen. De landbouwcrisis van 1880 verergert hun situatie nog. Gelukkig bieden de Osse fabrieken kansen om bij te verdienen.
Een ongeschoolde arbeider in de exportslagerijen van Hartog en Zwanenberg krijgt in de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog ƒ 1,50 tot ƒ 1,75 per dag. Overwerk brengt 14 cent per uur op. Veel boeren kiezen ervoor om ’s nachts in de fabriek te werken, zodat er overdag tijd is voor de boerderijklussen.” (Henk Buijks, Overwerk voor 14 cent per uur)
“Ook op de werkvloer moest er worden gehoorzaamd. In de regio woonden vooral 'kleine' boeren, vaak met slechts een varken en een paar kippen. Toen zij in de fabrieken gingen werken, zagen de boeren niet in dat ze aan regels waren gebonden. Ulijn: "Ze moesten er om zes uur 's ochtends zijn, maar ze kwamen niet als het ze niet uitkwam. Dat gebeurde alleen geen tweede keer: de fabrieksbaas zei dat ze bij een volgende keer ontslagen zouden worden. De snelle omschakeling naar een geregeld leven bleek voor sommige Ossenaren rampzalig. Ineens moesten ze hard en lang werken, terwijl ze daar niets aan konden doen. Een cao was er namelijk nog niet. Ulijn: "De boeren waren gehecht aan hun vrijheid. Als ze een praatje wilden maken, deden ze dat.” (Stakers bij Zwanenberg werden direct ontslagen)
Dat praatje maken zit er nog altijd in. Aan de keukentafel of op het erf, maakt niet uit. Het praatje hoort bij het werk. Hoe kun je met elkaar werken of iets doen als je niet even een praatje gemaakt hebt over jou en je familie?
Voor zover bekend vond de eerste werkstaking aan het einde van de negentiende eeuw plaats.
“Op maandag 31 maart 1890 vond de eerste werkstaking van arbeiders in Oss plaats. Ca.100 kuipers van de boterfabriek Simon van den Bergh legden het werk neer. De kuipers, die de vaatjes en kistjes voor de margarineverpakking maakten, stonden op stukloon en na een werkdag van 10 à 12 uur verdienden zij ongeveer één gulden per dag. Ze kregen een conflict met van den Bergh over de levering van de tonnen waar de boter in moest en legden het werk neer. Onder begeleiding van leden van de harmonie K.V.A. (Kunstliefde Vermag Alles) hielden ze een demonstratie door het centrum van Oss en probeerden ook arbeiders van de watten- en kapokfabriek van de gebroeders Van den Bergh (het latere Bergoss) te bewegen zich aan te sluiten bij de staking, maar dat mislukte. De staking eindigde met het ontslag van 17 kuipers. Eind april maakte de firma Simon van den Bergh bekend, dat de fabriek alsnog naar de wijk Feijenoord in Rotterdam verplaatst zou worden. Ongeveer 100 arbeiders met hun gezinnen konden mee verhuizen.” (De geschiedenis van Oss door meester Henk: ‘Werkstaking bij boterfabriek Oss’, Klik Nieuws regio Oss, 17 nov. 2023)
De staking was geen succes. Integendeel, een deel van de stakers werd ontslagen terwijl de arbeiders bij Bergoss het af lieten weten. Niet zo gek als je bedenkt dat werkloosheid in feite directe armoede betekende. De mensen keken wel uit.
Wat het nog treuriger maakt, is dat de boterfabriek vlak na de mislukte staking toch wordt verplaatst naar Rotterdam, weliswaar niet vanwege de staking maar vanwege de concurrentie. De transportkosten vanuit Oss via de Rotterdamse haven naar de exportmarkt Engeland zijn te hoog. Een kanaal kan daar verbetering in brengen maar dat komt door politieke meningsverschillen in Oss en Den Haag niet tot stand.
De gevolgen van het vertrek van van den Bergh en even later de boterfabriek van Jurgens, zijn bekend. Veel inwoners van Oss vallen in diepe armoede. Dat op zijn beurt is een voedingsbodem voor misdaad waaruit de inmiddels vermaarde Bende van Oss ontstaat.
Goed georganiseerde vakbonden zijn er nog niet en de bonden die er wel zijn, hebben nog niet de slagkracht van een moderne vakbond. Het duurt enkele jaren voordat de vakbond sterk genoeg is om de werklui te mobiliseren voor een staking als antwoord op te lage lonen.
Vakbonden zijn er aanvankelijk niet: de Werkliedenvereniging St. Joseph is vooral een lokaal ziekenfonds. En de in 1913 opgerichte Osse afdeling van de R.K. Slagersgezellenbond St. Joris durft zich niet strijdbaar op te stellen. Dat blijkt, wanneer begin februari 1914 bij Zwanenberg een staking uitbreekt…Op maandag 2 februari leggen 80 werklieden bij Zwanenberg het werk neer, nadat hun eis tot gelijktrekking van de daglonen van de vaste en losse medewerkers (ƒ 1,75 en ƒ 1,65) is afgewezen. Uit solidariteit staken 130 arbeiders bij Hartog mee. 's Avonds trekken de stakers zingend door de straten van Oss. De krant “De Stad Oss” spreekt er schande van en roept de losse arbeiders, “meestal jongelui”, op weer aan het werk te gaan. Want doorstaken betekent volgens de krant dat de getrouwde vaste arbeiders straks zonder loonzakje thuiskomen. (Henk Buijks, Overwerk voor 14 cent per uur, website BHIC)
“Toen in 1913 werknemersvereniging Sint Joris in Oss kwam, had de familie Van Zwanenberg daar in het begin geen boodschap aan. Maar toen enkele jaren later het grootste deel van de Osse slagers van de vereniging lid was, was er voor de directie geen ontkomen meer aan. Sint Joris had invloed gewonnen en kon daardoor voor het eerst onderhandelen over de werktijden en het salaris.
Het bestuur van Zwanenberg en Sint Joris sloten in 1920 na jaren van protest de eerste collectieve arbeidsovereenkomst. Daarin stond dat er op vaste tijden werd gewerkt: een 45-urige werkweek, met vijf dagen acht uur werk en één dag vijf uur. Het inkomen was in vergelijking met de eerste staking in 1914 fors toegenomen. De arbeiders kregen voortaan gemiddeld 29 gulden per week, wat neerkwam op ruim vijf gulden per dag.” (Stakers werden bij Zwanenberg direct ontslagen)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten