vrijdag 31 maart 2023

23. TERUG NAAR NIJMEGEN. HECTISCHE TIJDEN

 

Tussen de bedrijven door bleef ik mij oefenen in de fotografie. Een zwangere Dora was een dankbaar onderwerp voor mijn oefeningen.

Het zijn hectische tijden. Er wordt nog steeds elke zaterdag gedemonstreerd tegen de oorlog in Vietnam. De leden van de socialistische studentenbond politicologie radicaliseren al maar meer. Een bezetting van de houten barakken van het politicologisch instituut gelegen naast het Bisschop Hamerhuis in de Verlengde Groenestraat, markeert een nieuwe fase in de oorlog tussen studenten en het politicologisch instituut. 

De ingang van de barak is gebarricadeerd. Via een brug van planken stap ik door een zijraam naar binnen. De meeste bezetters zijn vrienden en bekenden van mij, allemaal politicologen. De onbekende gezichten zijn van een nieuwe generatie. Ik merk dat ik als oudere student mij niet meer zo betrokken voel bij de actie. Ik kan het conflict maar moeilijk doorgronden. Door mijn jaar in Colombia heb ik het een en ander rond het democratiseringsproces gemist. 

Mijn indruk is dat het idealisme van het eerste uur is veranderd, misschien wel ontaard in bureaucratische conflicten, d.w.z. meningsverschillen over procedures en regels en die zijn niet mijn sterkste kant. Het is het lot van elke opstand. Het grootse gebaar wordt gevolgd door conflicten op de vierkante centimeter. De volhouder om niet te zeggen de boekhouder wint.  Door mijn verblijf in Colombia sta ik helemaal niet afgestemd op die golflengte. Ik denk dat ik voor de universitaire opstand verloren ben.  

Dat wordt versterkt door de verrassende komst van mijn Colombiaanse mentor Frans Rosier naar Nederland. Hij is op spectaculaire wijze, waar hijzelf later nog om kon grinniken, door een ambulance met sirenes naar het sanatorium in Dekkerswald te Groesbeek gebracht. Dat ligt op nog geen half uurtje rijden met de brommer van onze woning in de van de Havestraat. 

Zodra ik dat te horen krijg, stap ik ter plekke uit de wekelijkse anti-Vietnam demonstratie en ga naar hem toe. Onderweg peins ik over wat er aan de hand kan zijn. In Colombia klaagde hij al over zenuwpijnen over zijn hele lijf en dat hij zich moe voelde. Een oorzaak was niet gevonden. 

Maar zelfs een leek als ik kan zien dat hij vol zenuwen zit. Alleen al dat hij rookt als een ketter. Hij is een gevorderde kettingroker. Dat was al zo toen ik hem leerde kennen maar misschien is het nog meer geworden net als de vermoeidheid.

Die oververmoeidheid is niet zo gek als je ziet waar hij zich allemaal mee bezighoudt binnen en buiten de universiteit en hoeveel mensen hem willen spreken. Hij weigert zelden of nooit een gesprek en luistert welwillend naar ieders verhalen. 

Voeg daar nog zijn eenzaamheid aan toe en het plaatje is rond. Want hoeveel contacten hij ook heeft, hoe bekend hij ook is en wordt gewaardeerd in zijn werk, hij heeft niemand waarmee hij zijn leven tot in zijn diepste wezen kan delen. Dat is voor niemand niet goed maar zeker niet voor iemand die zo gevoelig is.

Natuurlijk, Frans heeft vrienden, veel vrienden. Maar veel van die vrienden in Colombia hebben verwachtingen. Het zijn vaak geen belangeloze vriendschappen. Ze doen een beroep op hem soms is dat geld maar vaker nog voorspraak om ergens binnen te komen en een enkele keer om troost. 

Op sommige mensen oefent het priesterschap een soort aantrekkingskracht uit. Alsof priesters een magische kracht hebben, een speciale verbinding hebben met daarboven die je kan helpen om je uit de put te halen. Zulke gesprekken en contacten vreten energie en je krijgt er weinig voor terug. Frans zal dat zeker beseffen maar kan het niet laten. Hij is een kind van de mensen.

Ik hoef niks van hem behalve zijn vriendschap die ons leeftijdsverschil overbrugt. Frans is van een andere generatie, van voor de Tweede Wereldoorlog. Ik ben van na die oorlog.  Zijn leven is gebouwd op heel andere fundamenten dan het mijne. Bovendien  is hij al zijn hele leven priester en voor zover ik kan nagaan uit overtuiging. 

Dat heb ik nooit gehad. Hoewel het in mijn jeugd wel voorkwam, ik ben zelfs heel even misdienaar geweest, heb nooit ook maar enig moment overwogen om priester te worden. Ik zou dat niet gekund hebben, geestelijk en lichamelijk niet. 

We vinden beiden dat dit verschil in levenshouding geen belemmering hoeft te zijn voor onze vriendschap. Op de een of andere manier lukt het ons om de afstand tussen ons beiden in tijd en  plaats, hij als priester en ik als een getrouwde man, te overbruggen. Het doet me deugd dat ik hem nu van dienst kan zijn.
 

1 opmerking: