vrijdag 17 juli 2020

69. MIJN SPROOKJESJAREN, NIJMEEGSE VOORHOEDE


 
Ton Regtien in actie tijdens de Maagdenhuisbezetting in 1969. Hij is de man met de megafoon. Naast hem staat Paul Verhey, de zoon van de Amsterdamse CPN wethouder Harry Verhey.
Zonder het te beseffen maak ook ik deel uit van een voorhoede, niet van arbeiders maar van de Nijmeegse studenten. Ton Regtien (1938-1989) had drie jaar voordat ik naar de universiteit ging, vastgesteld dat de Katholieke Universiteit van Nijmegen de voorhoede was in het democratiseringsproces van het Hoger onderwijs. Blijkbaar hadden meer Roomse zonen en dochters dan elders besloten om in Nijmegen te gaan studeren, per slot van rekening het intellectuele bolwerk van de Roomse emancipatie.

“Nijmegen heeft dus in vergelijking met de overige Nederlandse en universiteits- en hogeschoolsteden een bevoorrechte positie in het proces tot democratisering van het Hoger onderwijs. In niet geringe mate. De voorsprong op het landelijk gemiddelde was in ’58-’59 niet minder dan 15%.” ( A. A. Regtien “De Studentenvakbeweging 2, 1-3-’63. In “Waarom kinderen altijd willen dat de indianen winnen, een bloemlezing uit het ‘Nijmeegs Universiteitsblad en de ‘Vox Carolina’, door Hugues C. Boekraad, P.H.H. Hawinkels en Michel J. van Nieuwstadt, De Arbeiderspers 1968. blz.18)


Net als ik zijn de meeste van die zonen en dochters naar de universiteit gekomen met steun van de Rijksoverheid in de vorm van studiebeurs, renteloos voorschot en extra kinderbijslag. Wij zonen en dochters uit de Roomse middenklassen en in veel gevallen ook uit de arbeidersklassen brachten van thuis heel andere mores mee naar Nijmegen dan de vroegere generatie studenten uit voornamelijk de hogere klassen. Het zal wel geen toeval zijn dat dit alles gebeurt in een tijd dat de Katholieke Volkspartij KVP, de politieke zuil voor de Roomse emancipatie,  tevens de grootste partij van het land is.


Met de extra kinderbijslag van thuis betaal ik mijn kamerhuur van 70 gulden per maand. Het renteloos voorschot betekent een maandelijks inkomen van ongeveer 130 gulden per maand. Samen tweehonderd gulden, te weinig voor andere belangrijke zaken zoals de telefoonrekening, reiskosten naar mijn geboortestad, kleding en uitgaan. Met driehonderd gulden zou ik aardig uitkomen en dus zit er niks anders op dan de kas aan te vullen met inkomsten uit bijbaantjes, eerst in de fabrieken van Thomassen & Drijver en Zwanenberg te Oss, daarna ijscoventer eveneens te Oss en oproepkracht als terrasbediende en ober bij hotel restaurant Erica in Berg en Dal. 


Ik vind dat geen probleem. Door zo af en toe te werken voor je geld besef je de waarde van geld en heb je een leven buiten de glazen bol van de studentenwereld. Zelf verdiend geld versterkt mijn eigenwaarde, onafhankelijkheid en gevoel voor verantwoordelijkheid. Ton Regtien denkt daar anders over. Die noemt mijn situatie en die van alle studenten met leningen enz. onstabiel wat niet goed zou zijn voor de studie. Hij vindt daarom dat de studentenvakbeweging zich tot doel moet stellen “sociale stabiliteit” voor de student te bewerkstelligen.


“De studentenvakbeweging stelt zich derhalve tot doel een sociale stabiliteit tijdens de studiejaren mogelijk te maken, een stabiliteit die voor de studie zelf vereist is en haar reden van bestaan ontleent aan de grote groep (de meerderheid) van studenten die gedurende hun studie financieel niet op hun ouderlijk huis willen en kunnen terugvallen. Die voor zichzelf het recht op een eigen leefwereld met de daarvoor noodzakelijke middelen opeisen.” ( A.A. Regtien, De Studentenvakbeweging, 15-2-’63 in bovengenoemd boekje, blz. 16)
 

Ik vind dit flauwe kul en word daarom geen lid van de studentenvakbeweging. Bovendien heb ik meer privileges dan ik ooit had durven hopen. Het is niet altijd gemakkelijk maar ik heb over het algemeen geen problemen met mijn ouderlijk huis over mijn studiefinanciering. Mijn situatie is stabiel genoeg om te studeren, lief te hebben, uit te gaan en me politiek te engageren. 

(Verschijnt elke vrijdag)

1 opmerking: