Komen in Bruegeliaanse landschappen nog religieuze motieven en onderwerpen voor, na hem verdwijnen ze vrijwel helemaal uit het landschap. Het wordt een apart, op zichzelf staand onderwerp. Het landschap dient niet langer meer als achtergrond van een religieus verhaal of boodschap. Voortaan zien we schilderijen met een overweldigende natuur waarin de mens zich op de een of andere manier een weg baant. In het museum zien we deze ontwikkeling op schilderijen van Joachim Govertsz. Camphuysen en van David Vinckboons.
De beroemde Nederlandse landschapschilder Jakob van Ruisdael is in deze serie van mens en natuur vertegenwoordigd met het schilderij “De waterval” (1660). We zien geen herkenbaar Nederlands landschap geschilderd naar de werkelijkheid maar een nog zo goed als ongerepte natuur met daarin mensen die onderweg zijn op nauwelijks begaanbare paden. Op deze Ruisdael zien we de natuur tegelijk als vriend vanwege zijn schoonheid en goddelijke ongereptheid, een verre echo van het paradijs, maar tegelijk ook als vijand vanwege de mogelijke ontberingen onderweg en de kans er in te verdwalen.
Naarmate de reismogelijkheden en het comfort onderweg groter wordt voor de reiziger, wordt het landschap schilderkunstig romantischer, een combinatie van avontuur en toen nog god gegeven schoonheid. Het landschap is afgebeeld als de natuurlijke omgeving voor de mens en is dus tegengesteld aan de stad. Deze romantiek van het landschap, de combinatie van ongerepte schoonheid en avontuur, heeft ook in onze tijd nog steeds een grote aantrekkingskracht op reizigers.
Nog steeds denken mensen dat zoiets te vinden moet zijn op verre reizen vooral in tropische landen met hun zogeheten ongerepte stranden. In werkelijkheid bestaan dergelijk ongerepte gebieden nauwelijks meer op onze aardbol. Als ze er al zijn dan weerhouden ze de reiziger er heen te gaan vanwege het gebrek aan comfort, de angst ziek te worden en bij gebrek aan medische zorg te sterven.
Het is valse romantiek. De reiziger wil wel de lusten maar niet de lasten met als gevolg dat het oppervlakkige reizen worden. De existentiële diepgang ontbreekt. Het avontuurlijke reizen is een namaak belevenis geworden, een kant en klaar consumptie artikel aangeboden door de reisbureau’s.
Daarentegen was een reis voor de zeventiende eeuwse reizigers, die zeeën en oceanen afschuimden op zoek naar goud, slaven of andere winstgevende zaken, per definitie avontuurlijk en dus ook gevaarlijk. Men wist niet of men wel ooit weer levend thuis zou komen. Maar dat hoorde toen bij het leven. Men was gewend aan de vroege dood, aan ziektes, ongelukken, armoede of doodgewone pech.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten