Panorama, 36ste jaargang, no. 24, 16 juni 1949 |
Toen ik de stelling las
dat 'als een oneindige hoeveelheid apen willekeurig op de toetsen van
een oneindige hoeveelheid typemachines zouden drukken, ze op een
bepaald punt vrijwel zeker de complete werken van Shakespeare zouden
produceren' (Filosofie Kalender 9 juli 2014, stelling van Emile Borel) , moest ik meteen
denken aan de evolutietheorie. Niet aan de gebruikelijke opvatting
dat de mens afstamt van de apen, want daar heb ik geen moeite mee.
Dat de mens afstamt van de aap in de ruime zin van het woord lijkt me
vanuit de natuur logisch. De natuur gaat toch niet telkens het wiel
uitvinden en opnieuw beginnen? De mens is een aap met zelfbewustzijn.
Dat staat wel vast.
Het zit hem in dat
zelfbewuste van de mens. Hoe is dat zo gekomen bij de mens? Hoe kom
je van niet-zelfbewustzijn zoals we dat van dieren en planten
kennen, tot zelfbewustzijn? Dat is een grondige kwaliteitsomslag die
een scherpe grens trekt tussen mens en de de rest van de levende
schepping. Hoe moeten we die kwaliteitsomslag verklaren? Een van de
verklaringen is verwant aan de stelling over het oneindige aantal
apen namelijk die van de kansberekening gebaseerd op heel veel tijd
en en materie. Zoals je met heel veel -oneindig veel- apen en heel
veel tijd -oneindig veel – tijd, de werken van Shakespeare als het
ware vanzelf tot stand kunt brengen, zo zou ook het leven en het
zelfbewustzijn kunnen ontstaan uit dode materie als er maar genoeg
tijd en materie voorhanden is.
Het leven en het
zelfbewustzijn zijn een kwestie van toeval in een zee van tijd en
materie. Dat zijn de steigers waar de evolutietheorie tussen hangt.
Zonder kansberekening geen evolutietheorie. Maar is de theorie
daarmee compleet en overtuigend? Over het hoe en waarom dode materie
tot leven zou kunnen komen eventueel na duizenden miljoenen jaren,
weten we helemaal niks. Het zou toch geruststellender zijn als we
aanwijzingen vonden hoe dat eventueel in zijn werk zou kunnen zijn
gegaan.
We zoeken daarom met
man en macht in twee richtingen. De eerste is die van het heelal. We
speuren het heelal af naar leven elders als bewijs dat onze
kansberekening klopt. Statistisch gesproken moeten er meer planeten
zijn met leven dan alleen de aarde. De tweede richting is die van de
microkosmos; van de atomen, de neutronen, de Higgsdeeltjes maar ook
van de levende cellen. We vermoeden dat daar ergens in zo'n
allerkleinste deeltje of cel ook het geheim van het leven besloten ligt.
Waarom willen we dat
weten? Omdat we (zelf)bewustzijn hebben. Daarom worden we
gedreven door willen weten, door nieuwsgierigheid. We willen weten
waar we vandaan komen en liefst ook waar we als mensheid heen gaan.
De statistische toevalsverklaring van ons bestaan en de schepping in
het algemeen is en blijft onbevredigend zonder aanvullende
aanwijzigingen hoe het mogelijk is geweest dat uit dode materie
uiteindelijk leven is ontstaan. Tijd en materie als factoren zijn
niet voldoende. Er moet meer te vinden zijn Dokter Watson.
Is de vraag van het
ontstaan van het leven opgelost dan rest ons nog altijd van het
zelfbewustzijn van ons mensen. Hoe komt het dat enkel de mens, die
onmiskenbaar verwantschap vertoont met de aap, zelfbewust leeft en de
rest van al wat leeft zich niet van zichzelf bewust is? Op zoek daar
naar graven we met alle mogelijke middelen in ons mensenbrein op zoek
naar de oplossing van dat geheim. We worden zo gedreven door onze wil
tot weten dat we ook daar kosten noch moeite sparen. Kortom, er is
nog veel werk aan de winkel. Werk waar zelfs oneindig veel apen ons
mensen niet bij kunnen helpen. We zullen het zelf moeten doen.
Darwin heeft volgens mij nooit letterlijk gezegd dat we van de apen afstammen. We vertonen een grote mate van gelijkheid met de aap, maar daar houdt het ook bij op.
BeantwoordenVerwijderen@Johan.Good old Darwin. Groot denker en mens.
Verwijderen