vrijdag 20 september 2024

MEXICAANSE VERTELLINGEN 5. ANTONIO EN DE OUDE STAD

De Oude Stad, Mexico-stad anno 1976

 

Antonio is de op een na oudste uit een gezin met zeven kinderen of waren het er meer? Gezinnen zijn groot en soms, als het teveel wordt voor de ouders, wordt een kind uitbesteed aan een kinderloze tante en oom of aan oma en opa. Je weet dus nooit zeker of je het hele gezin kent.


We weten wel zeker dat Antonio altijd bij zijn ouders is geweest. Vergeleken met zijn oudste broer heeft is hij onrustig en druk. Hij kan niet tegen gezag dat zich laat gelden als gezag om het gezag. Hij komt dan in opstand en luistert niet meer. Hij gooit zijn kont tegen de krib. Hij zegt wat hij denkt, wat dan natuurlijk niet zo goed uitpakt. Maar ja, in zo een brutale bui is hij onverschrokken. Pas later dringt de eventuele schade die hij met z'n grote monde heeft aangericht tot hem door. Dat spijt hem dan want kwaadwillend is hij niet.


Toch lukt het hem dankzij zijn charmes die hij gelukkig ook heeft, om heelhuids 18 jaar te worden. Op dat moment besluit hij het dorp te verlaten om zoals dat heet zijn geluk elders te gaan zoeken. Hij wil wel eens weten hoe het er in de rest van de wereld aan toe gaat.


In zijn eentje loopt hij het pad naar beneden de berg af. Loopt langs het dorp met de zilvermijnen, langs de provinciestad onder aan de berg, de hoogvlakte op. Daar passeert hij de eeuwenoude piramides van zijn voorvaderen. Hij besluit een kijkje te nemen in de tot ruïnes vervallen stad die daar ligt als een les voor alle mensen dat niks voor de eeuwigheid is, al is het nog zo groot, zo indrukwekkend en stevig gebouwd. De natuur blijft de mens de baas en of dat ooit anders zal worden, betwijfelt hij. Mensen hebben de de wereld niet gemaakt en dus kunnen ze die ook nooit beheersen, zo simpel is dat.


Maar hij bewondert zijn verre voorouders om wat ze gemaakt hebben. Welke samenleving heeft nog de moed en de kracht om zulke hoge piramides te bouwen met zo weinig hulpmiddelen? En dat niet alleen, er is een hele stad omheen gebouwd met paleizen en woningen. Compleet vervallen en in elkaar gestort maar je kunt je nog voorstellen hoe groots en mooi het geweest moet zijn voor de inwoners. Zo een stad wordt nooit meer geëvenaard in schoonheid en grootsheid. Daar is een innerlijke kracht, misschien wel de kracht van goden voor nodig en die is er niet meer.


Eenmaal aangekomen bij de oude stad, die veel minder oud is dan de piramide-stad, voelt hij er zich een vreemde, een buitenstaander. De meeste mensen zijn als hijzelf, licht gekleurd met inheemse trekken maar toch zijn ze anders, anders gekleed en anders in hun gedrag. Er zijn ook veel blanke mannen en vrouwen. Ze zijn nog net zo blank als hun voorouders, de veroveraars die al eeuwen de baas zijn over het land. Hier en daar zie je iemand van Afrikaanse afkomst, donker gekleurd met kroeshaar. 


Ze zijn allemaal min of meer hetzelfde gekleed. Niemand van de mannen loopt met zijn blote voeten in eenvoudige, zelf gemaakte sandalen, in een grof geweven witte katoenen hemden en broek zoals hij. Ze dragen geen sombrero maar een hoed. Ze lopen op delicate, kostbare schoenen. Die kun je op elke hoek van de straat laten poetsen. Er lopen zelfs kinderen rond die je voortdurend aanbieden je schoenen te poetsen.


Niemand groet je, niemand kijkt naar je om. Maar wat hem het meest opvalt is dat alles, maar dan ook alles geld kost. Hij kan nergens slapen zonder te betalen. Alles kost altijd en overal geld. Iedereen vraagt altijd en overal om peso's. Om te overleven in de stad zijn peso's vele malen belangrijker dan de goden.


Het huis van de goden midden in de stad mag dan honderd keer groter en mooier zijn dan dat in zijn dorp, maar binnen is niemand te zien. De hele dag niet. Iedereen is waarschijnlijk met geld bezig en dan blijft er geen tijd meer over voor de goden. Een enkele keer zie je een oudje wier tijd al zo goed als op is. Zij is bezig met de voorbereiding voor haar afscheid van de wereld van de mensen. Ze zoekt alvast haar heil bij de goden. 


Antonio is zover nog lang niet. Hij leeft volop maar hoe dat moet in de stad weet hij niet. Waar moet hij slapen? Zou hij zich ergens in een hoekje verborgen achter een dikke pilaar of voorin achter een van de grote beelden kunnen slapen? Terwijl hij speurt naar een slaapplek, zwijgen de goden. Zo te zien, trekken zij zich de wereld niet aan. Antonio twijfelt er aan of er wel goden wonen in het voor hun gebouwde paleis. Hoe dan ook, het is duidelijk dat hij en met hem alle mensen het zelf moeten uitzoeken. 


Daar heb je dus geld voor nodig en dat heeft hij niet. Hij kan gaan vragen om geld. Hij heeft al veel mensen zien bedelen om geld maar hij wil dat niet. Dat maakt je tot minder mens, afhankelijk van anderen en dat wil hij al helemaal niet. Hij is trots op zijn onafhankelijkheid en dat wil hij zo houden.


Een wat oudere man beneden aan de trap van het huis van de goden ziet dat Antonio niet van de stad is. Hij stapt op hem af. Hij vertelt dat hij jaren geleden na een lange reis uit zijn dorp ook verdwaald is geweest in de stad. Hij ziet dat Antonio nu hetzelfde overkomt. Hij biedt hem aan bij hem thuis te komen slapen. 


Eenmaal thuis legt hij Antonio uit hoe geld te verdienen. Het is niet gemakkelijk, maar wel mogelijk. Je moet iemand zoeken die een dienst van je nodig heeft en daarvoor kan en wil betalen. De beste kansen heb je bij de markt. Daar zijn altijd mensen nodig om wat te versjouwen: zakken maismeel, kratten met fruit, trossen bananen enz.


Antonio volgt zijn raad op en gaat de volgende dag, verkwikt door een gezonde slaap en de vriendelijkheid van de man, op zoek naar werk. Het lukt hem die dag met allerlei karweitjes voor mensen om wat geld te verdienen. Veel is het niet maar hij kan er van eten en vanavond zijn nieuwe vriend betalen voor het eten en het slapen. Beseffende dat Antonio zelfstandig wil zijn, neemt die het geld aan.


Maar wat Antonio die dagen ook doet onder de mensen, hoeveel hij ook verdient, hij blijft zich verlaten en eenzaam voelen. Hij blijft zich een vreemdeling voelen tussen de mensen. Sterker nog, hoe meer mensen er zijn, hoe eenzamer hij zich voelt. Het is alsof ze allemaal samen hem laten voelen dat hij er niet bijhoort. 


Bovendien mist hij de geluiden van de vroege ochtend in zijn dorp; de haan die kraait, de blatende schapen en de loeiende koe. Hij mist de warmte van de opkomende zon, de geuren die door de nog frisse ochtendwind het raam binnen waaien. Hij mist zijn dorpsgenoten die hem begroeten, het werk op de maïsakkers en het gezamenlijke avondeten. Hij besluit na rijp beraad dat de stad de pot op kan en gaat terug naar zijn dorp. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten