Dora en Maria aan tafel in het appartement van onze vrienden waar we tijdelijk in wonen. |
Sinds ik in Colombia verblijf worstel ik met de kwestie van de armoede. Ik heb nooit armoede gekend, wel soberheid. Voor een arbeidersgezin in die tijd, vlak na de Tweede Wereldoorlog, was dat normaal. Het was de tijd van de wederopbouw en daarbij hoorde de slogan “een beter toekomst", maar dat was niet meteen het geval. Er moest eerst flink gewerkt en gespaard worden.Dat leerden we op school door elke week een zegel te kopen van 25 cent en die in het spaarboekje van de Rijkspostspaarbank te plakken. Zo leerden we al vroeg zegeltjes plakken.
Ik meen dat mijn vader als slager bij varkensslachterij Zwanenberg veertien gulden per week verdiende. Geen vetpot maar je kon er als gezin met drie kinderen van leven. Veel extra’s zat er niet in maar dat hindert niet als je niet beter weet. In de zomer verdienden we wat extra’s door samen boontjes te rengen voor de conservenfabriek van Zwanenberg.
Het belangrijkste voor ons gezin was de zekerheid van een wekelijks inkomen. Mijn vader had een vaste baan waardoor we een huis konden huren, zo goedkoop mogelijk, zonder luxe maar goed genoeg. Pas toen we verhuisden naar een rijtjeshuis in de Merelstraat in een nieuwe uit de grond gestampte naoorlogse woonwijk, hadden we wat meer comfort. Mijn moeder hoefde niet meer in een aan de keuken aangebouwd portaaltje op een butagasstel te koken en we hoefden ons ook niet meer in de keuken te wassen. Vooruitgang kan heel eenvoudig zijn.
De Colombiaanse gezinnen in de armoedewijken van Bogotá hebben geen enkel vooruitzicht op een betere toekomst tenzij je het een vooruitgang vindt om van een armoedige hut op het platteland te verhuizen naar een zelfgebouwde hut in de stad op een illegaal stuk grond in een krottenwijk. Je zou kunnen zeggen dat ze van de regen in de drup terecht zijn gekomen maar ja, de stad biedt meer kansen dan het platteland. De krotten zijn gebouwd van afval hout, blik, plaat geslagen vaten, zelf gemaakte cementblokken en zelfs karton. Een flinke regenbui en het hutje is naar de knoppen.
Een vaste baan als basis voor het gezinsleven zoals mijn vader had, is er niet bij. Veel vaders en moeders zien zich daarom genoodzaakt wat straathandel te drijven in het centrum van de stad, zich te verhuren als dagloner of als dienstmeid. Wij doen voor het eerst van ons leven ervaring op met zo een inwonend dienstmeisje in het appartement van onze vrienden waarin we tijdelijk kunnen wonen. Dankzij een verkregen beurs zijn ze op reis naar de Verenigde Staten ter voorbereiding van een jaar studie aan een universiteit in New York.
Hoewel het een piepklein appartement is, is er toch rekening gehouden met een inwonend dienstmeisje. Ze slaapt in een heel klein kamertje, bijna het formaat van een ingebouwde kast. Maria, zo heet ze, heeft net zoveel moeite om aan ons te wennen als wij aan haar. Wij kunnen het niet over ons hart verkrijgen dat zij het eten opdient om daarna in de keuken in haar eentje te moeten eten. We nodigen haar uit aan onze tafel.
Het onvoorziene gevolg is dat de verhoudingen zoek raken. Ze beslist om geen koffie op te dienen aan enkele vrienden die bij ons op bezoek zijn. Bij navraag blijkt dat ze twee van de drie vrienden niet mag. We leggen haar uit dat het niet aan haar is om daarover te beslissen. Soms bemoeit ze zich ongevraagd met zaken die niet voor haar bestemd zijn. Onze uitleg stuit op onbegrip en zelfs op tranen. Het valt niet mee om een dienstmeisje in huis te hebben en dan heb ik het nog niet over ons gevoel dat we geen privéleven meer hebben. Het loopt gelukkig goed af omdat onze vrienden bijtijds terugkeren zodat wij, zoals was afgesproken, kunnen verhuizen naar het appartement van Rosier.
(wordt vervolgd)
Maria was in elk geval een assertief dienstmeisje.
BeantwoordenVerwijderen