woensdag 21 juli 2021

11. HET KAN VRIEZEN, HET KAN DOOIEN. MENSELIJKE MIERENHOOP

God verdrijft de mensheid, hier verbeeldt door Adam en Eva, uit het paradijs van de eeuwige vreugde en liefde naar het aardse tranendal. Zoals je kunt zien zijn ze beiden van wanhoop en verdriet vervuld. Ze hebben geen idee wat de toekomst hun zal brengen. Sinds de uitvinding van de moderne wetenschap hebben we de rollen omgekeerd en God verdreven uit het universum om onszelf in het midden van dat universum te plaatsen. 'Adam en Eva verdreven uit het paradijs',  een fresco geschilderd door de Italiaan Masaccio (1401-1428), Brancaccikapel, Santa Maria del Carmine, Florence)

 

 
De vaststelling van Galilei dat niet de aarde maar de zon het centrum is van ons zonnestelsel was de eerste stap op weg naar een goddeloos universum. De moderne wetenschap zette zijn triomftocht voort met als grootste stap de evolutieleer van Darwin. Hoewel Darwin zelf God nog aan het begin en het einde van het universum plaatste, wetenschap stond bij hem in dienst van God, waren de gevolgen onverbiddelijk. God moest uiteindelijk plaats maken voor de mens.

Niet God is langer de schepper van hemel en aarde maar de oerknal, wat dat ook moge zijn. Daarmee bevrijdde de mens zich onstuitbaar uit de knellende banden van religie en (bij)geloof. Sindsdien zijn we helemaal alleen in het universum hoewel velen toch weer hopen van niet. Zij zoeken naar soortgenoten in het universum. Er worden zelfs radiografische boodschappen de ruimte in gestuurd zoals vroeger drenkelingen op een verlaten eiland in de oceaan flessen met een briefje in zee gooiden in de hoop te worden gevonden. 

Zo zijn wij drenkelingen in ons universum. Het zou daarom een hele troost zijn als anderen ons zouden vinden of wij hen. Het zou meteen ook het bewijs zijn dat niet God maar het toeval ons heeft geschapen uit een miljoenen jaren oude oersoep van water, zuurstof en nog wat ingrediënten. Helaas, tot nu toe zijn de boodschappen naar de uithoeken van het universum zonder resultaat gebleven.

Door God weg te halen uit het centrum van onze wereld, zijn we voortaan op onszelf aangewezen. Onze lotsbestemming zijn we zelf. God bakte er misschien niet veel van maar de ervaring leert dat wij er tot nu toe ook niet veel van bakken. Het gaat voortdurend mis: zinloos geweld en zinloze oorlogen, honger en armoede, misplaatste arrogantie naast doelloze rijkdom, moord en doodslag, onverbeterlijke kwaadaardigheid. Daarbij zijn we de troost dat na onze dood God alsnog gerechtigheid zal brengen, het goede zal belonen en het kwade straffen, ook nog kwijt geraakt. We kijken als mensheid in een zwart gat waar alle licht van hoop in verdwijnt.

Toen God nog bestond, konden we met Zijn steun, we stonden er immers niet alleen voor,  min of meer overeind blijven in het drama van natuur en leven. Maar nu die steun is weggevallen, wordt het bestaan op aarde een zware last, misschien voor veel mensen wel te zwaar.

Wat ons mensen nog een beetje overeind houdt, is de hoop dat wij het ooit toch allemaal zelf zullen kunnen. Dat we over kennis zullen beschikken waardoor we alsnog een God zullen zijn in ons universum. Die hoop heet Vooruitgang en zij die daar in geloven progressieven. Voor hen zal eens de dageraad komen dat we in staat zullen zijn orde in eigen huis te brengen.  Maar wanneer dat zal zijn, weet tot nu toe niemand. Bovendien staat een vervelende menselijke wetmatigheid de vooruitgang in de weg, die van de menselijke neiging tot het kwade. 

Tot zolang blijft het aanrommelen of iets positiever gezegd improviseren met hulp van de wetenschap. We improviseren van de ene ramp naar de andere, we trekken lessen en beginnen opnieuw, we kijken steeds verder in de toekomst om het ogenschijnlijk onafwendbare alsnog af te wenden waarbij het heden steeds meer verschuift naar de toekomst.

Kennis en wetenschap hebben ons in korte tijd wel tot de meest wijd verbreide soort op aarde weten te maken. Nooit in de geschiedenis van het universum zijn er zoveel mensen op aarde geweest. De aarde is een grote menselijk mierenhoop geworden. Die miljarden mieren doen een steeds groter beroep op de natuurlijke hulpbronnen van de aarde of het nu om landbouw of veeteelt gaat, om olie of gas, om de zee of de ruimte. De kwestie is hoeveel menselijke mieren de aarde aan kan. Tot nu toe hebben we daar geen antwoord op.


"Sinds het begin van de jaartelling is de wereldbevolking steeds sneller gegroeid. Het aantal van 300 miljoen aardbewoners aan het begin van de jaartelling verdubbelde zich in vijftienhonderd jaar. In 1750 waren er 800 miljoen mensen en vijftig jaar later zelfs 1,2 miljard. Niet langer dan 150 jaar later was het aantal mensen op aarde opnieuw verdubbeld (tot 2,4 miljard in 1950). In 1986 telde de wereldbevolking 4,8 miljard mensen. In 1997 waren er 1 miljard mensen meer dan in 1986. In 2000 waren er 6 miljard mensen en in 2050 zal de aarde wellicht circa 9 miljard mensen tellen."

(wordt vervolgd)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten