vrijdag 28 februari 2020

DE SPROOKJESJAREN ZESTIG 49, VERLIEFD

foto: petrus nelissen

De volgende dag hoor ik in mijn bed opnieuw de bromfiets van Dora wegrijden. Langzaam breng ik mijn gevoel van ongemak van gisterenavond in kaart: een vervelend gesprek en weer geen Roodkapje. Ik moet bekennen dat ik verliefd ben geworden op haar. Ook dat nog. Er zit niks anders op dan vanavond opnieuw op zoek naar haar te gaan in Oranjesingel 42. Andere aanknopingspunten zijn er niet. De enige andere mogelijkheid is dat zij naar mij toe komt maar daar kan ik niet op rekenen na haar plotselinge vertrek. 

Ik voel me verplicht om Dora te vertellen wat er aan de hand is. Daar heeft ze het volste recht op. Ze moet weten dat ik verliefd ben geworden, naar het zich laat aanzien een hopeloze verliefdheid maar een verliefdheid zo echt als verliefdheid maar zijn kan. Ik heb dit ooit eerder meegemaakt. Toen heb ik een jaar lang verliefde rondjes gedraaid op het schoolplein van mijn middelbare school.  Tegenslagen telden toen niet en nu ook weer niet.


Het zal geen gemakkelijk gesprek worden met Dora maar het zou verraad zijn als ik niks zou vertellen. Na het avondeten ga ik met bezwaard gemoed naar Dora. Ze zit op haar gezellige zolderkamer op de bekende plek, een kussen naast het kacheltje dat ik nog niet lang geleden geïnstalleerd heb. Na een korte aanloop vertel ik over mijn verliefdheid. Zoals was te verwachten, loopt ons gesprek uit op onbegrip en drama.
 

Dora: “Hoe kun je nu verliefd worden op een vrouw die zich verkleedt als in een sprookje want dat ze Roodkapje is, geloof je zelf toch ook niet?”
 
Ik: “Verliefd worden overkomt je, dat heb je niet in de hand en of ze nu een sprookjesfiguur is of niet. Dat doet er niet toe.”

 
Dora: “Je bent als een kind dat geen onderscheid kan maken tussen een sprookje en de echte wereld.”

 
Ik: “Dat sprookje stond anders ’s nachts wel naast mijn bed en heeft achterop mijn Vespa gezeten.” 

 
Dora: “Weet je zeker dat je niet dronken was? Heb je soms weer zitten drinken met je vrienden.” 

 
Ik: “Hoezo weer? Ik heb de hele avond gestudeerd voor een tentamen.”

 
Dora: “Dat zeg jij! Moet ik dat geloven als je ’s nachts met een onbekende meid achterop je Vespa op stap gaat?
 

Ik haal uit wanhoop mijn schouders op. Dit gesprek wordt niks. Ik snap haar onbegrip, maar we kennen elkaar al zo lang. Er moet toch ergens nog een gemeenschappelijke golflengte zijn waarop we elkaar verstaan? Opnieuw heb ik haar gevoelens zwaar onderschat. Dat liefde geen keukentafel relatie is waar je bij een bakje koffie slappe klets kunt verkopen, weet ik wel maar dat gevoelens zo diep kunnen zitten dat het helemaal uit de hand loopt, verrast me telkens weer.

Als we zo nog even doorgaan, is het straks vanzelf afgelopen. Dan valt er niks meer goed te maken. Als ik haar vertel dat Roodkapje onvindbaar is, wordt ze boos op mijn stom gedoe, dat ze zo maar verdwenen is, dat ik helemaal niks over haar weet, niet eens weet waar ze woont of werkt. Ze stelt verdrietig vast dat ik verliefd ben op iemand die ik eigenlijk niet ken en niet kan vinden terwijl zij wel speciaal voor mij naar Nijmegen is verhuisd om naast mij te kunnen wonen. 


(verschijnt elke vrijdag)

1 opmerking: