dinsdag 18 december 2018

DE EENZAAMHEID VAN DE ONGELOVIGE 70

 
Straat in Philipsdorp (Strijp, Eindhoven)in de jaren vijftig van de vorige eeuw.
Elk laatste vrijdagochtend van de maand halen alle witte boorden, behalve uiteraard het hogere management, beneden in ons gebouw hun salariszakje op. We staan bedaard te wachten tot we aan de beurt zijn. Ik schuifel mee tot ik vooraan sta. Ik geef mijn naam op aan de mannen en vrouwen achter de tafel. Een van hen kijkt na of het klopt en zoekt vervolgens in de bakken vol met zakjes naar mijn salariszakje om het me vervolgens te geven.

Na ontvangst van het kasgeld begint het weekeinde. Wie gaat er na een zo vreugdevolle uitbetaling nog echt aan het werk? Salaris is in mijn geval en dat van mijn collega’s een groot woord. Als beginnende witte boorden verdienen we minder dan de arbeiders in de productie. Maar zo wordt ons verzekerd, wij hoeven ons daar geen zorgen over te maken. Over een paar jaar haalt onze salariscurve die van de blauwe boorden in en stijgt daarna maar door naar de top. De blauwe boorden zitten al vroeg in hun leven aan hun top terwijl die van ons nog moet komen. Dat is een hele troost voor ons.

Ik betaal honderd gulden per maand voor volledig pension, dat is niet veel voor slapen, eten en drinken. Mijn volpension bij de familie is meer een vriendendienst aan mijn vader dan een zakelijke overeenkomst. Solidariteit van vakbondsmensen onder elkaar. Die honderd gulden zijn net iets meer dan de helft van mijn maandloon. Van wat overblijft betaal ik mijn wekelijkse treinkaartjes naar huis, mijn kleren en zakgeld. De rest is voor mijn moeder die de wekelijkse was voor me doet en waarvoor ik in de weekeinden thuis slaap en eet.

Voor honderd gulden volpension kun je geen luxe verwachten, wat ik ook niet doe. Mijn slaapkamer is een pijpenlaatje gelegen aan de voorkant van het huis. Je komt er via een trap vanuit de woonkamer. Aan het eind van de kleine overloop is mijn deur. Tegenover de deur is een klein raam van waaruit ik voorover gebogen een stuk van de stille straat zie. Er staat een tafeltje rechts tegen de muur met nog net genoeg ruimte tussen tafel en bed om van de deur naar het raam te lopen. Aan de smalle kant van de tafel, met de rug naar de deur, staat een stoel. Die is voornamelijk om mijn kleren overheen te hangen voor het naar bed gaan. De kamer is kleiner dan thuis maar daar heb ik nooit een kamer voor mij alleen gehad. Ik ben er dus toch een beetje op vooruit gegaan.

Om het gezellig te maken heeft mijn hospita een kleedje op het tafeltje gelegd met daarop een bloempotje. Boven het tafeltje heb ik een rood geel gekleurd Tomadorekje opgehangen voor een paar boeken die ik van thuis heb meegenomen. Meestal lees ik liggend op het stugge pluche bedsprei. Aan het hoofdeinde van mijn eenpersoons bed heb ik een ingelijste reproductie van de vrolijke luitspeler van Frans Hals gehangen.

(verschijnt elke dinsdag)

1 opmerking: