Achtergrond
In 1940 woonden er in België circa 70.000 Joden, van wie 46% met treinen gedeporteerd werd via de Dossinkazerne in Mechelen, België, en 5034 via het Franse Kamp Drancy nabij Parijs. Het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) in Berlijn regelde het vorderen van de treinen bij de Belgische spoorwegen. De chef van de Dossin-kazerne liet het transport ter plaatse organiseren en liet papieren konvooilijsten in drievoud opstellen. Eén konvooilijst was voor de politieofficier die het konvooi begeleidde, één was voor het kamp te Mechelen en één voor de BSD-dienst te Brussel. Doordat de transportlijsten van Kamp Mechelen volledig zijn bewaard gebleven kon een volledig overzicht van de gedeporteerden worden opgesteld. Vanaf de zomer van 1942 tot de zomer 1944 verlieten achtentwintig treinkonvooien de Dossinkazerne en brachten zo 25.257 Joden en 351 Roma naar Oost-Europa. Hun bestemming was meestal Auschwitz.
Op 19 april 1943 vertrok het XX-ste konvooi met 1631 personen naar Duitsland. Het betrof een uitzonderlijk groot konvooi en het vervoer gebeurde voor de eerste maal met goederenwagons, waarbij de deuren werden vergrendeld met prikkeldraad. Bij vorige konvooien waren steeds derde klasse personenwagons gebruikt waardoor gedeporteerden makkelijk via de ramen konden ontvluchten.
Gewapend met één revolver, een stormlamp en rood papier dwongen Youra Livschitz (Georges Livchitz), Robert Maistriau en Jean Franklemon, oud-klasgenoten van het Atheneum te Ukkel, de Jodentrein te stoppen op de spoorlijn Mechelen–Leuven tussen Boortmeerbeek en Haacht. Dit is een uniek feit in de geschiedenis van de Holocaust. Nergens in Europa is tijdens de Tweede Wereldoorlog een bevrijdingsactie uitgevoerd op een Jodentransport. Het XX-ste konvooi werd begeleid door een commando van de Sicherheitspolizei dat speciaal uit Duitsland kwam. Het bestond uit één officier en 15 manschappen. Ondanks deze bewaking slaagde Maistriau erin één treinwagon te openen waarvan 17 ontsnapten. In totaal konden 231 Joden ontsnappen. Van hen werden 90 gedeporteerden weer gepakt en op een volgend transport gezet; 26 personen werden bij hun vlucht gedood en 115 gedeporteerden slaagden in hun ontsnapping. De jongste vluchteling was amper 11 jaar en heette Simon Gronowski. Ook Regine Krochmal, een achttienjarige verpleegster uit het verzet, wist te ontvluchten. Met een broodmes zaagde ze de houten stangen door die voor een luchtopening waren aangebracht, waarna ze uit de rijdende trein sprong in de buurt van Haacht. Beiden hebben de oorlog overleefd. De machinist van de trein tussen Tienen en Tongeren, Albert Dumon, speelde ook een belangrijke rol: hij wist dat mensen probeerden te ontsnappen en deed alles wat hij kon om hun vlucht gemakkelijker te maken.
Aan de ene kant ben ik altijd opgelucht dat ik zoiets tegenkom. Er waren dan gelukkig toch mensen die verzet durfden te plegen tegen de georganiseerde massamoord van de Duitse Nazi's. Aan de andere kant doemt meteen de vraag op waarom dit in heel Europa het maar een keer gebeurd is dat het verzet of anderen een jodentransport lieten stoppen? Waarom zijn niet vaker jodentransporten tegen gehouden door sabotage, hold ups enz. Sloeg de bezetter op wrede wijze terug met het willekeurig doden van burgers of gegijzelden? Maar als het nu eens massaal geweest was? Waarom was dat niet?
Ik probeer ook te bedenken of ik zelf wel de moed gehad zou hebben zoals de drie hierboven genoemde mannen. Met een revolver en een rode lamp het radarwerk van de zo machtige en wrede Duitse bezetter te doen stoppen. Ik ben bang dat ik de dapperheid om zo roekeloos met mijn leven om te gaan, niet zou hebben gehad. Ik zou waarschijnlijk braafjes de misdaden om me heen genegeerd hebben met behulp van allerlei verontschuldigingen. Deze twijfel over mijn moed en daadkracht zal wel altijd blijven maar ik ben in ieder geval wel gewaarschuwd.
Inderdaad opmerkelijk dat het verzet in de diverse landen dit niet vaker probeerde.
BeantwoordenVerwijderen