Diego zadelt zijn paard, pakt zijn geweer, neemt een deken en wat proviand mee en trekt de bergen in op zoek naar zijn zus Rosa en haar minnaar Efraïm. Hij denkt te weten waar hij moet zoeken. Halverwege de bergen, ter hoogte van de bossen zijn natuurlijke grotten, prima schuilplaatsen desnoods ook voor geliefden.
Hij doet het kalm aan. Hoe goed je de bergen ook kent, een rit te paard is en blijft gevaarlijk. Er zijn nauwelijks paden en als er paden zijn dan zijn ze bezaaid met losse stenen. Die stenen rollen soms onder je voeten vandaan waardoor je uit kunt glijden. Hogerop zijn er helemaal geen paden meer. Daar moet je tussen bomen en struiken door laveren. Niet elk paard is daar goed in.
Na een dag lang door de bergen te zijn getrokken, zonder ook maar iemand te zijn tegengekomen, besluit hij in een ondiepe grot de nacht door te brengen. Hij legt een klein kampvuur aan, maakt de tortilla’s, die hij van zijn moeder heeft meegekregen, warm en eet ze samen met bonen uit blik op. Met een kop hete koffie gaat hij voor de grot zitten. Hij vreest de natuur niet, net zo min als de mensen.
Gewoontegetrouw kijkt hij omhoog naar de sterren. Telkens als hij de met sterren bezaaide hemel ziet, vraagt hij zich af waar al die duizenden sterren goed voor zijn. Waarom bestaan ze? Wat minder zou ook goed geweest zijn of in plaats van zoveel sterren een paar manen, dat zou ook mooi geweest zijn. Een hemel met zelfs maar een maan als de zon van de nacht zou zelfs nog goed geweest zijn.
Eigenlijk is er aan de schepping geen touw vast te knopen. Enige logica is er niet in te vinden. De overdaad aan sterren is wel mooi. Ze vormen een eindeloos spel voor je ogen waar je elke avond naar kunt kijken. Kenners beweren dat je met hulp van de sterren je weg kunt vinden. Zijn verre voorouders waren daar heel goed in. Dan zijn ze toch nog ergens goed voor. Zijn ze een toegift van de goden om de mensen op hun gemak te stellen? Helaas beschikt hij niet over die kennis.
Onder zo een enorme koepel van sterren voel je pas goed hoe nietig je bent. Tegelijkertijd hoor je er ook bij, hoe klein ook. Je bent niet alleen toeschouwer maar ook deelnemer aan het universum. Jij ziet de sterren maar wie weet, zien de sterren jou ook. Wie weet zien de goden je dankzij de sterren ook in de nacht.
Zo peinzend hoort hij ineens een zacht geluid alsof er iets of iemand zachtjes rond sluipt tussen de struiken. Hij staart in het donker langs het vuur om te zien wat dat zou kunnen zijn. Welk dier zou dat moeten zijn want dat het een dier is, daar twijfelt hij niet aan. Hij grijpt voorzichtig naar zijn geweer dat naast hem ligt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten