Lichtvoetig maar met zekere pas loopt hij niet verder naar zijn akker maar naar het dorp om te vertellen wat hem is overkomen. Natuurlijk, de dorpelingen zijn verbaasd en geloven niks van zijn verhaal. Waarom zou de vrouw van god de vader en de moeder van zijn zoon aan Juan, de minste onder hen, verschijnen? Waarom zou ze samen met man en zoon tussen hen in willen wonen, ongeletterd als ze zijn en arm? Ze hebben niks om een waardig huis voor de nieuwe goden te bouwen.
Juan ziet het ongeloof in hun ogen en snapt dat het moeilijk is voor zijn dorpsgenoten om te geloven dat hij de waarheid spreekt. Hij strooit de rode en witte rozen uit zijn mantel voor hun voeten. Nu zien ze met eigen ogen dat hij de waarheid spreekt. De dorpelingen schrikken en deinzen terug. Zulke rozen hebben ze nog nooit gezien, niet in de velden, niet langs de beken, niet in de bergen en niet aan het meer.
Juan vraagt of zij de woning waarom de vrouw Maria heeft gevraagd, willen bouwen? Maar wat moeten ze dan bouwen? De hoogste goden behoren te huizen in prachtige en machtige tempels en niet in een voeding of zelfs armoedig huis. Bovendien, zo maar als goden tussen de mensen gaan wonen is ongehoord en ongepast. Mensen zijn er om de goden te dienen, voor hun te knielen en te buigen, zich aan hen te onderwerpen en niet om er tussen te wonen.
Maar ze willen ook niet de toorn van de vrouw over zich heen krijgen en al helemaal niet van de vader en de zoon. Wat te doen? Na lang aarzelen besluiten ze het gevraagde huis te gaan bouwen. Een gewoon huis maar dan een beetje groter. Ze vinden dat het boven hun eigen huis moet uitsteken, met torens. Het is per slot van rekening een huis voor goden.
Zodra het huis klaar is, komt het dorp tezamen voor het huis en vraagt de vrouw, de vader en de zoon om hun belofte te houden en er te komen wonen. Juan bidt de vrouw die tot hem verschenen is, zich te tonen aan de dorpelingen opdat ze zien dat zij met haar gezin in het door hen huis zal wonen.
Wanneer Juan als eerste de woning binnenloopt, hoopt hij dat ze daar opnieuw aan hem zal verschijnen. In het naar binnenvallende licht ziet hij dat de vloer bezaaid is met witte en rode rozen, dezelfde als die hij in zijn mantel heeft ontvangen. Nu is het wel zeker dat zij daar komen wonen. Juan en met hem alle dorpelingen buigen het hoofd in de nieuwe woning en knielen neer. Ze zijn voortaan veilig want de goden wonen bij hen.
Benieuwd hoe het afloopt.
BeantwoordenVerwijderen