vrijdag 26 juni 2020

MIJN SPROOKJESJAREN ZESTIG 66, BETAALDE LIEFDE

Het Schipperskwartier, Antwerpen 1993

In een smalle, smoezelig geel verlichte straat met nat glimmende kinderkoppen van de regen worden we door een zwarte schaduw uitgenodigd om een café binnen te gaan. De schaduw houdt het rood pluche gordijn in het halletje uitnodigend voor ons open. Nieuwsgierig stap ik in het decor van een romantische film over eenzaamheid en vergeefsheid. Ik zie in de schaars verlichte ruimte het interieur van een sober cafeetje. Op de grond rode plavuizen, een donker houten toog met tap en verloren in de kleine ruimte her en der houten tafeltjes bedekt met kleedjes als minirokjes. Het heeft alles van een toevluchtsoord of schuiloord, het is maar wat je zoekt, zonder enig franje. Ik ga met Cees aan een tafeltje zitten aan de muur met uitzicht op de toog waar de rest van ons gezelschap staat.

Om mij op mijn gemak te stellen steek ik een sigaret op. Cees rookt niet. Hij is een puritein op dat gebied. Zonder enige aankondiging stopt een jonge, zo te zien aantrekkelijk jonge vrouw voor ons tafeltje en vraagt zonder aarzeling of ze bij ons mag komen zitten. Ze wacht ons antwoord niet af en gaat op de lege houten stoel naast mij zitten. Ze vraagt of we wat drinken. Dat wordt dan een pint voor ons drieën.

Ze schuift haar stoel dichterbij zodat onze armen elkaar raken. Ik blijf zitten en wacht af. Het eerste contact is gemaakt. Ik voel een vrouwenhand zachtjes over de binnenkant van mijn dijbeen naar mijn kruis glijden. Dat geeft onmiddellijk een teken van leven. Mijn hersenen beginnen prikkels te sturen naar de bloedvaten van mijn penis zodat er nog meer bloed heen stroomt en ik een stijve krijg. Alsof dat nog niet genoeg is, vraagt ze mij wat ik van haar nieuwe laarzen vindt? Zonder mijn antwoord af te wachten, licht ze het tafelrokje op en houdt een gelaarsd been omhoog.

Ik neem een stoere slok en knik vaag. Ze stelt voor dat we naar boven gaan. De smal houten trap op links van de toog. Mijn penis en ik willen wel maar ook weer niet. Na een korte tweestrijd tussen mijn kruis, hoofd en hart - seks is een ingewikkelde zaak - kan ik het niet over mijn hart verkrijgen met haar mee te gaan. Daarvoor is de liefde mij te lief en betaalde liefde is geen liefde ook al is ze nog zo lief. Ik voel de melancholie van een onmogelijke liefde, van de onvolmaaktheid van mens en wereld. Er zit niks anders op dan weg te gaan. Ik mompel ter afscheid gedag tegen haar.

Cees staat samen met mij op. Al die tijd heeft hij zwijgend naar het schouwspel gekeken. Cees is sinds kort tot over zijn oren verliefd op Roos. Een liefde die hem verrast heeft. Cees is niet de man van grote gevoelens en liefde of beter gezegd, was niet de man. Nu zit hij zo vol van Roos dat hij op de deur van zijn studentenkamer een grote artistieke rode roos heeft geschilderd met daarbij in rode letters “Roos” alsof hij bang is dat het niet overkomt. Hij schrijft ook smachtend vlammende liefdesgedichten die beginnen en eindigen met Roos. Hij leest ze vol overtuiging voor. Wie verliefd is wil de hele wereld omarmen.

Met gebogen hoofden stappen we terug de nacht in. Ik zie dat het nog steeds regent. Hemels verdriet over onmogelijke liefde. De buitenwipper vraagt om drinkgeld. Ik geef hem wat losse franken, mijn vrienden niet. Hij reageert onverbiddelijk, stapt naar buiten en roept door het straatje dat ze het gezelschap Hollanders niet moeten binnenlaten want ze betalen niks. We houden de nationale eer van zuinige Hollander weer eens hoog. Beneveld en nat zoeken we ons Volkswagen busje op. Als jongens na een schoolreisje rijden we  naar huis waar we in de treurige ochtendschemer aankomen.


(verschijnt elke vrijdag)

1 opmerking:

  1. Café de 7e Hemel zit er nog steeds. Ben er nooit binnen geweest. Het zullen nu voornamelijk Afrikaanse dames zijn die je gezelschap willen houden.

    BeantwoordenVerwijderen