vrijdag 17 oktober 2014

HET SALONCOMMUNISME VAN SARTRE (deel 6 over het communisme van Sartre)

In 1969 brachten we als studenten post kandidaat Politicologie uit Nijmegen een studiebezoek aan Rusland. Hierboven poseert een deel van die studenten baldadig bij een beeld van Lenin voor het Vakbondsgebouw in Leningrad.
Ik ben nog niet aan het einde van mijn filosofische zoektocht naar het antwoord op de vraag waarom Sartre notabene als grondlegger van het atheïstisch existentialisme na de Tweede Wereldoorlog koos voor het communisme. Ik ga ten rade bij een tekst van Sartre zelf; een lezing die hij gegeven heeft in de 'Club Maintenant' in 1965 getiteld 'Over het existentialisme'. De Nederlandse vertaling vind je achter in het boek 'Jean Paul Sartre, De duivel en god & over het existentialisme', een uitgave in de ultimo reeks van uitgeverij Contact 1974.

Sartre begint met een uitleg van zijn atheïstische existentialisme. Mensen komen als een 'oningevuld Zijn' op de wereld en pas door 'het zijn in de wereld' maakt hij zich tot mens. Elke mens maakt zijn eigen geschiedenis en is uiteindelijk zijn eigen geschiedenis. Iets anders is er niet. Er bestaat ook geen voorontwerp, geen goddelijk plan of wat dan ook voor een vooraf vastgestelde bestemming. De mens moet zelf zijn eigen bestemming kiezen. Dat doet hij in alle vrijheid. De mens is zelfs gedoemd om vrij te zijn. Hij kan niet iets buiten zichzelf aanwijzen als verantwoordelijk zijnde voor zijn Zijn. De mens is wat hij van zichzelf maakt. (blz. 214 en 215).

Mensen zijn dus verantwoordelijk voor wat ze doen. En dan volgt een sleutelzin in het betoog van Sartre: “En wanneer wij zeggen dat de mens voor zichzelf verantwoordelijk is, bedoelen we niet dat de mens verantwoordelijk is alleen voor zijn eigen individualiteit, maar dat hij verantwoordelijk is voor alle mensen.” Hij scherpt het in de volgende paragraaf aan. “Als wij zeggen dat de mens zichzelf kiest, bedoelen wij dat ieder van ons zichzelf kiest, maar ook dat hij door die keuze van zichzelf de keuze doet voor allen. Eigenlijk kunnen wij geen daad stellen waarmee wij de mens scheppen die wij willen zijn, zonder tegelijkertijd een beeld te scheppen van de mens zoals hij naar onze mening zijn moet.” We houden de mensen dus altijd en spiegel voor. “Daarmee is onze verantwoordelijkheid dus veel groter dan we zouden veronderstellen, want ze sluit de gehele mensheid in.”

Als voorbeeld geeft hij de keus om lid te worden van een christelijke dan wel een communistische vakbond. Met je aan te sluiten bij een christelijke vakbond getuig je dat “zich neerleggen bij de bestaande toestand de mens in feite het meest past, dat het vaderland van de mens niet op aarde is gelegen”, een getuigenis die niet alleen voor jezelf geldt maar “de hele mensheid raakt.”(blz. 217)

Onder toezicht van Lenin debatteert een groep Nijmeegse studenten op studiestage in Rusland in 1969 over de toestand in Rusland. Tijdens een lezing van professor Roessinova aan de Universiteit van Leningrad over 'De structuur van de Sovjetstaat' bleek dat "het theoretisch mogelijk was om te staken maar in de parktijk nooit voorkwam." (Zie blz.6, Verslag Studiereis van studenten politicologie aan de Nijmeegse Universiteit, april 1970, een gestencilde uitgave)

Hier zie je pas goed dat Sartre zwaar overdrijft. Zeker, mijn keuze kan anderen stimuleren, inspireren of zelfs beïnvloeden maar mijn keuze hoeft niet dé keuze van anderen te zijn. Wat ik in vrijheid kies, kan een andere ook in vrijheid niet kiezen. Waarom ziet Sartre zelf niet in, dat hij hier te absoluut is, te radicaal? Omdat hij anders zijn existentialisme niet kan uitbouwen tot wat ik dan maar voor het gemaak 'sociaal existentialisme' noem, een existentialisme waarin plaats is voor de ander? Het zou kunnen, want tot dan zat Sartre opgesloten in het ik, in de eigen menswording, een tekortkoming die geen recht doet aan het feit dat mensen ook sociale wezens zijn en elkaar nodig hebben.

Wat ik aansluitend mis bij Sartre dat, ook al maakt de ander een andere keuze, ik hem toch moet respecteren als medemens. Je kunt toch moeilijk iedereen die een andere keuze maakt dan jij om zeep helpen? Dan kom je terecht bij fundamentalistische sekten en daar zijn een paar treffende voorbeelden van te vinden in de wereld van vandaag. De opvatting dat de ander recht heeft op zijn keuze is de basis voor een democratische houding en voor een politiek democratische ordening van de samenleving. Sartre gaat aan die mogelijkheid helemaal voorbij terwijl hij notabene in een democratisch Frankrijk leeft en werkt.

Dat Sartre meent dat een keuze voor een christelijke vakbond, een keuze is voor het bestaande, is zijn mening maar daarom nog niet waar. Eigenlijk is het kortzichtig polemisch van Sartre zich zo uit te drukken. Hij plakt een etiket op de christelijke vakbond en verwijt die vervolgens dat etiket. Van een filosoof verwacht je meer diepgang. Je kunt als christen heel goed de bestaande toestand onwenselijk achten en daarom verandering willen,. Dat is in de praktijk ook vaak gebeurd. Waarom negeert Sartre dat?

Sartre worstelt met de vraag naar waarden en normen, naar ethiek. Naar zijn opvatting kunnen mensen geen verkeerde keuze maken. “We hebben zelfs geen waarden of stelregels voorhanden die ons gedrag kunnen rechtvaardigen. Zo zijn we in het domein der waarden voor noch achter door rechtvaardigingen of excuses gedekt. Wij zijn alleen, zonder excuus. Dat bedoel ik als ik zeg dat de mens gedoemd is om vrij te zijn. Gedoemd want hij heeft zichzelf niet geschapen, en aan de andere kant toch: vrij, want eenmaal in de wereld geworpen is hij verantwoordelijk voor alles wat hij doet.”(blz.222)

Ook de Franse fotograaf Cartier-Bresson kon niet om de beeltenis van Lenin heen tijdens zijn reis door Rusland in 1973.(blz. 104 in 'Sowjet Union, Photographische Notizen von Henri Cartier-Bresson, Bucher Verlag 1973.

Er is geen van buitenaf gegeven moraal (bijvoorbeeld door een God). Er is ook geen menselijke natuur waarop je kunt bouwen en vertrouwen. “Ik weet niet wat er van de Russische revolutie zal worden; ik kan haar bewonderen en haar in zoverre ten voorbeeld stellen dat de actualiteit mij bewijst dat het proletariaat in Rusland een rol speelt zoals in geen enkel ander land. Maar ik kan niet beweren dat deze met noodwendigheid tot een triomf van het proletariaat moet leiden; ik moet me beperken tot wat ik zie; ik kan er niet zeker van zijn dat mijn strijdmakkers na mijn dood mijn werk zullen voortzetten om het tot de hoogste graad van volmaaktheid te brengen, gezien het feit dat deze mensen vrij zijn en zij later in vrijheid zullen bepalen wat en hoe de mens zal zijn; later, na mijn dood, zullen er misschien mensen zijn die besluiten het fascisme te vestigen, en de anderen zullen misschien laf en ontredderd genoeg zijn om ze hun gang te laten gaan; te dien tijde zal het fascisme de menselijke waarheid zijn, en de ste erger voor ons; de dingen zullen in feite zijn zoals de mens zal hebben beslist dat ze zijn zullen.”

Het is maar een voorbeeld maar het zegt toch veel over Sartre's keuze: voor communisme en tegen fascisme maar het omgekeerde kan uiteraard ook. Misschien een obsessie van na de Tweede Wereldoorlog? Maar waarom gaat Sartre dan voorbij aan de democratische optie, die had toch uiteindelijk het fascisme overwonnen en was de basis van de wederopbouw van Europa? Dit blijft een raadsel.

Erger nog is zijn veronderstelling in het voorbeeld dat het Russische proletariaat in vrijheid zou hebben gekozen voor het communisme. Hij behoort beter te weten. Vele intellectuelen, ook linkse, hadden in die tijd al door dat het communistische Rusland alles behalve een land van vrijheid was. Sartre was wat dat betreft een echte saloncommunist. Hij was meer bezig met zijn filosofie dan met mensen. 

Hoe dat kan? Omdat hij zijn filosofie persé sluitend wilde maken met een door Hegel en Marx geïnspireerde heilsleer waarin de mens uiteindelijk dan toch geestelijk én materieel volledig vrij zou zijn, zogezegd mens en god tegelijk? Dat is mogelijk. Dat brengt me meteen op mijn laatste punt. Sartre had dus geen oog voor het menselijk tekort. Hij geloofde in de absolute vrijheid en de mogelijkheden die daarbij zouden moeten horen. Maar de mens is geen God. God is of een verzinsel van ons mensen en hoort dus tot het rijk der verbeelding of het is een buiten ons en het materiële bestaand Wezen waar we bijgevolg dus nooit greep op zullen krijgen. We zijn niet alleen gedoemd om vrij te zijn maar ook om mens te zijn. Onze opdracht is menswording, dat heeft Sartre goed gezien maar hij miste het punt waar het mis gaat met de menswording namelijk dat we geen goden zijn. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten