Ik heb net het boek
“Kennis is geluk, nieuwe omzwervingen in de kunst” van Joost
Zwagerman gelezen (De Arbeiderspers 2012). Over Zwagerman schrijven
is geen sinecure. In Wikipedia lees ik dat hij de bijna-opvolger van
Harry Mulisch is en dat is wel wat ook al heb ik het niet zo op
Mulisch. Ik lees ook dat hij al op zijn negende jaar begon met het
maken van een eigen krantje. Dat jong geleerd oud gedaan is, blijkt
uit de indrukwekkende rits geschreven fictie en non fictie boeken.
10 romans in 20 jaar (1986 – 201) dat is 1 per 2 jaar. 7
Gedichtenbundels in 13 jaar (1987-2010) dat is dus zelfs meer dan 1
per 2 jaar. En maar liefst 16 non-fictie boeken in 19 jaar tijd (1993
– 2012) . Dat is bijna 1 boek per jaar. De lijst met overige boeken
laat ik dan maar voor wat ze is om niet helemaal te bezwijken onder
deze indrukwekkende productiviteit.
Ik beken met enige
schroom dat ik tot nu toe niks van hem gelezen had. Vaag herinner ik
me enige commotie over zijn pamflet “De schaamte voor links”
waarin hij opriep tot samenwerking tussen PvdA en SP. De schaamte kon
ik begrijpen want de PvdA heeft er de laatste decennia heel weinig
van gebakken. Ik heb ook 1 of 2 keer zijn enthousiaste optreden
gezien in DWDD. Aanstekelijk legde hij dan iets uit over
schilderkunst, een onderwerp dat me interesseert. Ik bespeurde zelfs
een zekere geloofsijver in zijn uitleg. Niet zo gek, zei Reve al niet
dat alle goede kunst religieus is?
Met de titel van zijn
boek “Kennis is geluk” wil hij vast zeggen dat hij andere kennis
bedoelt dan die in het gezegde “Kennis is macht”. Daarmee wordt
instrumentele kennis bedoeld, bruikbaar om macht uit te oefenen over
anderen: meer weten dan een ander zodat je hem of haar politiek,
sociaal of financieel aan het lijntje hebt. Dat soort kennis wil je
ook liefst niet delen. Het soort kennis dat Zwagerman bedoelt, wil je
juist wel delen omdat het gelukkig maakt. Het is kennis die inzicht
en besef geeft van de kunsten en daardoor van onszelf en onze
medemensen.
Hij schuwt geen enkel
onderwerp en je kunt lezen dat hij zich inspant om de diepste
waarheid in zichzelf naar boven te brengen. Hij verschuilt zich niet
achter grapjasserij, scepsis, ironie of het ergst van alles cynisme.
Het gaat hem om de zoektocht naar de waarheid en de werkelijkheid.
Zo'n zoektocht is niks voor luiaards. Er moet gelezen worden, veel
gelezen, tentoonstellingen bezocht, gesprekken gevoerd en uiteraard
nagedacht. Zwagerman is wat dat betreft verfrissend, ook omdat hij
niet achter trends aanloopt of modieus wil zijn. Hij is een echte
classicus en die zijn zeldzaam geworden.
Dat hij af en toe zich
teveel laat gaan in zijn associaties tot op het lyrische af, zij hem
vergeven. Je krijgt er veel voor terug. Zijn terloopse kritiek op het
jezelf zijn van onze tijd in zijn beschouwing over “Parijs: de
folklore van de avant-garde” (blz. 36 – 39) is me uit het hart
gegrepen. Behartenswaardig is zijn beschouwing “Het brein wordt
oog” (125-128) over kijken zonder te zien naar aanleiding van een
boek van Rudi Fuchs met als titel “Kijken”. Wie durft nog beweren
in deze tijd van vermaak zonder inspanning dat het museum als eens
school is waar je je ogen leert gebruiken?
Zwagerman durft te
zoeken naar het Schone, het Ware en het Goede, naar ik zou zeggen het
Goddelijke in de kunsten. Dat is niet mis want de kunst van onze tijd
gelooft zelfs niet meer in het Goddelijke. Of Zwagerman daarin
gelooft, weet ik niet maar hij durft er in ieder geval naar te
zoeken. Geen arrogant zelfverzekerde afwijzing van het eeuwige, het
verheven of het sublieme. Naar aanleiding van zijn bezoek aan de
Seagram Murals van Rothko in Tate Modern (2008) schreef hij in VN “We
zien het grootste, het sacraalste, het monumentaalste, het
subliemste. En tegelijkertijd is er het besef dat de kunstenaar wenst
dat we worden omhuld dor het teerste, warmste, ijlste, stilste, ja,
het menselijkste wat de kunst kan voortbrengen. Zijn dit grote
woorden? Dat moet dan maar.” (blz. 265). Ja, je moet maar durven.
Zijn verhandeling over
het geloof in de moderne kunst ('Het hogere daalt in', blz. 138 -143)
vind ik moedig en verhelderend. Hij bespreekt daarin het boek
“Religie voor atheïsten” van De Botton. Ik moet bekennen dat wat
Zwagerman daarin vertelt voor mij tegelijk een eye opener is en een
bevestiging van een vermoeden is. Kunst is voor veel mensen
plaatsvervangende religie geworden. Bij gebrek aan religie, beseffen
ze dat emoties en ervaringen ergens een plaats moeten krijgen.
Tegelijk beseffen ze dat er meer is dan het hier en nu, dat er een
verleden is en een toekomst kortom dat mensen geschiedenis maken.
Een besef dat in de
hedendaagse kunst geheel lijkt te verdwijnen. Het is alles hier en nu
waarmee kunst nog slechts een foefje, een trucje, een voorvalletje
wordt dat de aandacht weet te trekken. Heel even maar want dan wordt
de aandacht weer opgeëist door een ander foefje of trucje. Dank zij
de (kunst)markt blijft dat balletje aan het rollen, ingeklemd in de
tijd van het nu. Straks weet niemand meer waar het over ging maar dat
deert niet want alleen vandaag telt.
Zelf beken ik me tot de
categorie sentimentele atheïsten zoals Zwagerman dat noemt. Dat zijn
zij die betreuren dat ze niet in God kunnen geloven. Zoals Zwagerman
schrijft is dat het type van de gevoelige natuur die zijn gelovige
medemens “met een soort seculier-oecumenisch gebaar de hand drukt
en tegelijk ontvankelijk wil blijven voor de schoonheid van religieus
geïnspireerde kunst en tradities.” Een echte kunstenaar zoekt het
Goddelijke ook al gelooft hij niet in God. Alleen zo kan iemand kunst
maken.
Heb ook nog nooit iets van Zwagerman gelezen. Denk niet dat daar snel verandering in komt.
BeantwoordenVerwijderen