![]() |
Jongensmode in de jaren vijftig van de vorige eeuw: klompen in plaats van schoenen en (gebruikte) kleding op de groei. (foto uit het familie-archief) |
Duurzaamheid was in het grootste deel van mijn leven een onbekend woord. We hadden wel een beleid tegen armoede door zo lang mogelijk met kleding te doen. In mijn jeugd droeg ik de veel te grote kleren van de jongste broer van mijn moeder, een nakomertje die maar een paar jaar ouder was dan ik. Als hij uit zijn kleren was gegroeid, kreeg ik die. Soms zaten die kleren mij veel te ruim maar dat gaf niks. Ik zou er vanzelf in groeien.
Schoenen kocht mijn vader ook op de groei en dus te ruim. Niet al te ruim want dan zou je gaan sloffen en dat was niet goed voor je sokken. Die zouden dan te vlug slijten. Dan blijf je sokken stoppen, niet handig voor mijn moeder. Van de schoenen die te klein werden, werd de neus afgeknipt dan kon je er in de zomer nog mee lopen.
Schoenen waren nu eenmaal duur en sleten heel snel. Die slijtage kwam door het voetballen en andere activiteiten. Vooral in de winter sleten je schoenen hard door slibberen op de glijbaantjes die je in de sneeuw trok, in de sneeuw dabberen of door plassen lopen. Daarom droeg ik tot mijn achtste levensjaar klompen. Minder duur, minder slijtage en toch lekker warm. Duurzaamheid was simpelweg noodzaak.
Dat gold bijvoorbeeld ook voor fietsen. Ik heb nooit een nieuwe fiets gehad. Dat was te duur. Mijn eerste kinderfietsje, een doortrappen was zichtbaar tweedehands. De verf was versleten net als de trappers. Dat mocht niet deren want het was een fiets om op te leren fietsen.
Met mijn plechtige communie (zesde klas lagere school, 12 jaar oud) kreeg ik een gemoffelde fiets, een oude fiets die er als nieuw uitzag. De fietsenmaker had van een gebruikt frame en wielen een nieuwe fiets met blinkende velgen en een al even blinkend stuur gemaakt. De kleinere onderdelen waren wel nieuw zoals de binnen en buitenband, de snelbinders achter, de bel en nog wat andere noodzakelijke dingen.
De fiets was een maatje te groot maar dat was de bedoeling. De maat was in overleg met de fietsenmaker afgestemd op de groei. Niemand noemde dat toen duurzaam maar dat was het wel. Wat verder in de loop der jaren kapot ging werd gerepareerd en gemaakt desnoods met gemoffelde tweedehandse onderdelen.
Overigens moest ik leren zoveel mogelijk zelf te repareren, om te beginnen een lekke band. Je ging voor een lekke band echt niet naar de fietsenmaker. Met wat eenvoudig gereedschap en enkele hulpmiddelen kon je best zelf de band repareren. Lekker gemakkelijk ook als je eens een lekke band kreeg onderweg. Daarom had je het rood witte doosje met het merk Simson altijd bij je in de fietstas.
Repareren was trouwens een algehele levenshouding. Niets werd zo maar weg gegooid omdat het kapot was. Ook ingewikkelde apparaten als stofzuigers en radio’s werden gerepareerd. Dat was altijd goedkoper dan nieuw kopen. Ik groeide in een tijd op dat het woord duurzaam niet bestond maar er werd wel duurzaam geleefd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten