Mijn eerste ingezonden brief ooit verscheen pontificaal in het dagblad Trouw van 10 juni 1971. |
Terwijl mijn Colombiaanse vrienden begeleid door de gitaar van Oscar revolutionaire Cubaanse liederen zingen, komen uit Nederland krantenberichten aangewaaid over de dictatoriale behandeling van de Cubaanse dichter Heberto Padilla. Wat is er aan de hand?
“De Cubaanse dichter Heberto Padilla werd op 20 maart van dit jaar door Cubaanse veiligheidsagenten gearresteerd. Reden: in zijn gedichten en boeken hekelde hij de toenemende disciplinering en militarisering van de Cubaanse maatschappij en de daarmee gepaard gaande toename van de Russische invloed. Kort na zijn vrijlating eind april sprak Padilla in het openbaar een vernietigende zelfkritiek uit, waarin hij zijn werk als ‘defaitistisch’ en ‘contra-revolutionair’ afzwoer en kritische Cuba-vrienden in het buitenland afdeed als ‘CIA-agenten’, waarbij voor als het gespierde woordgebruik opviel.” (Trouw, 10 juni 1971)
Na een artikel van Trouw journalist Ferry Versteeg gelezen te hebben, vind ik dat ik het toch voor Cuba moet opnemen en schrijf een brief aan Trouw. Mijn eerste ingezonden brief naar een krant. Tot mijn verrassing wordt de brief pontificaal gepubliceerd met als kop “Een pleidooi voor het regime van Fidel Castro” met de bovenstaande redactionele inleiding zodat de lezer goed weet waar het over gaat.
Er vanuit gaande dat Castro c.s. het nog altijd goed voor heeft mijn zijn volk, vind ik dat intellectuelen in casu Heberto Padilla en westerse betweters moeten inbinden. Aangezien de aanval de beste verdediging is, geef ik de intellectuelen er meteen van langs.
“In ruil voor een nietszeggende maatschappelijke positie en voor het in stand houden van burgerlijke opvattingen omtrent de absolute vrijheid van denken, geeft de intellectueel zijn relatie met de maatschappelijke realiteit op en doet afstand van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid.”
Naar mijn idee heeft de Cubaanse revolutie een einde gemaakt aan deze schijnheilige positie van de intellectueel. “Hij is geen drager meer van een abstracte vrijheid maar wordt opgenomen in de historie van Cuba en maakt daar evenveel deel van uit als alle andere Cubanen.” Bovendien, de Cubaanse democratie kan niet een op een vergeleken worden met de westerse democratie, wat niet betekent dat ik geen moeite zou hebben met een van bovenaf opgelegde democratie.
Op dat punt ben ik het eens met Trouw journalist Ferry Versteeg dat in “een ware democratie de discussiepunten niet van bovenaf bepaald mogen worden. Als dit al het geval is, hoop ik dat dit slechts een tijdelijk verschijnsel is in ’n land waar waardigheid en zelfbesef in een versneld groeiproces verkeren.” Kortom, het voordeel van de twijfel voor de Cubaanse leiders in de hoop dat het straks als het grote werk is gebeurd, het alsnog goed komt met de democratie en zo. De kwestie Padilla is voor mij nog geen reden om Cuba af te schrijven.
In mijn brief vraag ik me ook af waar de “genadeloze economische boycot van de westerse wereld ten opzichte van Cuba” voor dient? Is dat om democratie en vrijheid op Cuba te herstellen? Ik geloof daar niks van. Kijk maar naar de Nederlandse handelspolitiek, naar Suriname, de Nederlandse Antillen en de NAVO. NAVO lid Portugal voert een koloniale oorlog onder leiding van dictator Salazar in Angola en Mozambique.
Ik stel vast dat “de geestelijke verwarring onder de westerse ‘intellectuelen toeneemt, want zij denken de werkelijkheid naar hun hand te kunnen zetten, terwijl ze niet eens bij de werkelijkheid betrokken zijn.”
De zwierige slotzin is een samenvatting van wat ik al een tijdje ervaar op de universiteit. Er wordt veel gepraat maar er is weinig wol, veel te weinig. Ik ben naar Colombia gegaan om te verkennen hoe ik mij straks nuttig kan maken voor een betere wereld, om het beloofde land dichterbij te brengen.
Mijn Colombiaanse vrienden zijn niet bezig met de kwestie Padilla. Voor hen is en blijft Cuba een mijlpaal in de geschiedenis van Latijns Amerika. Voor het eerst na de onafhankelijkheid van Spanje heeft een land weer zijn lot in eigen handen genomen en zijn het niet langer de Amerikanen en een dictator die de dienst uitmaken.
Dat wil niet zeggen dat ze Cuba een model of een voorbeeld vinden dat in Colombia nagevolgd moet worden. De gewapende revolutie van Colombiaanse guerrillalegertjes als de communistische FARC - naar het schijnt de grootste - en de Cubaans georiënteerde ELN is geen begaanbare weg voor veranderingen in Colombia.
(wordt vervolgd)
Harry Mulisch had zo jouw brief kunnen schrijven :-). Zou het anders met Cuba zijn gegaan als Che Guevara was gebleven en niet de wereld revolutionair was gaan uithangen?
BeantwoordenVerwijderen