vrijdag 24 september 2021

15. HET BELOOFDE LAND. BOGOTA

Bogota 1971. (archief petrus nelissen)

 

Van Barranquilla gaat het naar de kleine haven van Santa Marta waar we bananen laden en meteen vertrekken naar onze laatste Colombiaanse aanlegplaats Cartagena. De dikke muren rond de oude binnenstad doen me denken aan de stripverhalen van Roodbaard en zijn zoon Erik die met hun schepen vanaf zee een ommuurde stad op een eiland overvallen om gevangenen te bevrijden. 

In plaats van piraten zien we een een kleurrijke bevolking, smalle straatjes met kleine winkeltjes en drukte. Het stadje werkt zo aanstekelijk op ons gemoed dat we ons voornemen om er een week voor ons vertrek op vakantie te gaan om op ons gemak te genieten van dit bruisende Caraïbisch tropische leven. Nu moeten we een vliegticket naar Bogotá kopen, duizend kilometer naar het zuiden, ongeveer anderhalf uur vliegen. 

We vertrekken de volgende dag al zodat we vanavond voor de laatste keer in ons drijvende hotel zullen slapen. De volgende ochtend nemen we na het ontbijt afscheid van de bemanning, met name van de steward. Hij is zo vriendelijk om het pak met uitgelezen boeken mee terug te nemen naar Nederland en aldaar op de post te doen naar mijn ouders. 

"Bogotá, 24 april 1971

Beste WSO’ers,

Hier dan het eerste bericht uit Colombia. We hebben een uitstekende overtocht gehad met veel zon en plezier. We zijn nu een week in Bogota, alwaar we ons nu definitief gevestigd hebben. Bij aankomst heb ik eerst een bezoek gebracht aan professor Rosier. Zijn gezondheid is niet zo best (hij moet van de dokter rust houden), zodat ik hem uiteraard zo min mogelijk wil belasten. Echter twee assistenten van hem hebben ons geholpen bij het zoeken naar woonruimte. De eerste nacht hebben we in een hotel doorgebracht en daarna enkele nachten in een residencia. De heer van den H., medewerker van prof. Rosier en uitgezonden door het DITH (Directoraat Internationale Technische Hulp van het Ministerie van Buitenlandse Zaken), heeft ons hier in het begin een beetje wegwijs gemaakt. Gisteren hebben we een klein gemeubileerd appartement gehuurd. Het is juist voldoende voor ons tweeën, hoewel de prijzen voor dergelijke appartementen hier schrikbarend hoog zijn.
Ook hebben we al contact gehad met Jan en Karin. Het gaat uitstekend met ze en hebben hier al vele kennissen gemaakt. Waarschijnlijk gaan we samen met hen terug naar Nederland, maar daar wachten we nog even mee.
Jullie zullen wel begrijpen dat er over het onderzoek nog niets te melden valt, aangezien we steeds druk bezig zijn geweest met het zoeken naar woonruimte. Het plan is om volgende week de eerste discussies en plannen ter tafel te brengen bij diverse personen die goed op de hoogte zijn van de mogelijkheden hier, daaronder zijn ook, de assistenten van prof. Rosier en Rosier zelf.
Hoe staan ondertussen de zaken bij het WSO, is L.P. al vertrokken en lukt het met de financiën. Is van S. al terug en hebben jullie al iets gehoord van D. ? laten jullie het een en ander weten want ik ben erg benieuwd.

Tot schrijfs en de groetjes aan allemaal."

Ik heb beloofd de achterblijvende bestuursleden van de WSO beloofd om maandelijks verslag te doen van mijn reis en verblijf in Colombia. De reis van in de brief genoemde Jan en Karin heb ik voorbereid. Als studenten van de sociale academie lopen zij stage bij een opvangcentrum voor straatkinderen. Op verzoek van de moeder van Karin hebben we een koffertje met wat kleren met veel zoute drop meegenomen. Volgens haar moeder is Karin verslaafd aan drop.

Op de boot had de steward ons verteld dat Karin zich nogal druk maakte over de arbeidsomstandigheden aan boord. Of de matrozen wel goed te eten kregen, had ze gevraagd. Een absurde vraag gezien de keuken die het hele schip elke dag van vers brood brood voorzag of had zij gedacht dat het alleen voor de passagiers en de officieren was? De steward was ook nogal verontwaardigd dat  Karin veel te kort gerokt, een wit lang heren onderhemd,  een armenwijk van Barranquilla ingetrokken was.

(wordt vervolgd)
 

1 opmerking: