vrijdag 21 februari 2020

DE SPROOKJESJAREN ZESTIG 48, DE STUDENTENVERENIGING VOLGENS ANTOON

Kaal geschoren eerste jaars studenten in de sociëteit.
“Lid worden van het Nijmeegsch Studenten Corps was destijd de norm. ‘Er waren in mijn tijd 2.000 tot 3.400 studenten in Nijmegen en iedereen was lid. De contributie van de vereniging zat zelfs bij het collegegeld inbegrepen. Dat was normaal in die tijd. Ook toen hoorde daar een groentijd bij. De eerste drie weken was die heel zwaar, gevolgd door twee rustiger weken. Uiteindelijk werd je als nuldejaars pas in december geïnaugureerd.’ citaat van Jan Willem Bertens in het artikel “Waarom de ontgroening niet moet verdwijnen” van Tim van Ham in Vox, Onafhankelijk Magazine van de Radboud Universiteit, 26 december 2016. https://www.voxweb.nl/nieuws/67230. De foto is gemaakt in februari 2016. Foto: overgenomen uit hetzelfde artikel.


We wisselen de hoofdcoördinaten van ons leven uit zodat we ongeveer weten hoe we er voor staan. Vanzelfsprekend begint Antoon als ouderejaars het eerst. Hij is lid van de studenten sociëteit Roland, de klassiekste onder de klassieke studentenverenigingen in Nijmegen. Hij studeert net als ik sociologie en woont in het centrum van de stad op een ruime kamer. Het traditionele verenigingsleven is zijn houvast in de turbulente studentenwereld, geeft zin aan zijn bestaan. De Kritiese Universiteit en de veranderingen in zijn eigen sociëteit zijn niet aan hem besteed.

“De onvrede met de bestaande samenleving kwam op een eigenaardige manier tot uiting in het verlangen van enkele traditionele studenten om van de Kroeg een opstandige culturele beweging te maken. De surrealistische beweging van de periode 1959-1962, waarvan de psycholoog J.A.S. van Spaendonck de voornaamste woordvoerder scheen te zijn, poogde een mentaliteitsverandering teweeg te brengen om de nivellerende krachten van de bestaande maatschappij te keren. Hiertoe moest een mythe worden geschapen, die haar oorsprong vond in de verbeelding, een in ieder menselijk wezen sluimerende kracht, die door conventies werd onderdrukt. Deze kracht die door écriture automatique of door droombeschrijvingen kon worden opgeroepen (‘l'imaginaire est ce qui tend à devenir réel’ - André Breton) moest de hefboom zijn om het menselijk leven te veranderen. Deze verandering was bij de Franse surrealisten zelf echter onverbrekelijk verbonden met de noodzaak van een omverwerping van de bestaande maatschappelijke verhoudingen in marxistische zin. Deze sleutel van het politieke program van het Franse surrealisme kwam in de Nijmeegse opvattingen eerst in een latere fase openlijk tot uiting.” (zie: C. Hugues Boekraad e.a., Moet dit een wereldbeeld verbeelden? Van en over Pé Hawinkels, Socialistische Uitgeverij, Nijmegen 1979, blz.87 en 88.)
 

Antoon vraagt van welke studentenvereniging ik lid ben? Ik ben lid van het licht anarchistisch dispuut Marsipulami dat weinig plichtplegingen kent en in ieder geval geen ontgroening en de daarbij behorende poespas. Ik was daar te oud voor. Na de middelbare school ging ik bij gebrek aan een vast omlijnd doel niet naar de universiteit of anderszins maar naar de Technisch Commerciële Informatie Groep van de hoofdindustriegroep Radio, Grammofoon en Televisie (en bouwdozen) van Philips te Eindhoven.

Philips was twee jaar lang mijn vereniging. Ik leerde er orde, discipline en hiërarchie kennen. Het was mijn maatschappelijk keurslijf, het begin ook van mijn burgerlijke bestaan. Ik zit niet te wachten op een nieuw keurslijf. Integendeel, de universiteit biedt mij een ontsnapping aan dat keurslijf. Dank zij de universiteit ben ik weer vrij man en dat wil ik zo houden. 


Voor Antoon ben ik een nihilist zoals studenten zonder vereniging opzij werden gezet. Dat ik met vier medestudenten in een losbandig afbraakpand woon, maakte het er niet beter op. Des te nieuwsgieriger vraagt hij of ik nog altijd met hetzelfde meisje verkeer? Meer nog, we zijn verloofd en sinds kort woont ze naast mij in Nijmegen samen met drie meiden in een boerderij die ook is voorbestemd om afgebroken te worden.


Niet bij een vereniging maar wel een vaste relatie sinds mijn middelbare school? Is dat niet burgerlijk? Ik haal mijn schouders op. Liefde is wat anders dan lid zijn van een herensociëteit. Appels en peren Antoon. Hij geeft niet op. Waarover praat ik straks met een vrouw die niet gestudeerd heeft? Een vaste relatie is nergens voor nodig. Straks als afgestudeerd doctorandus is het tijd genoeg om een vrouw te zoeken die mijn pantoffels bij thuiskomst klaar zet. 


Of ik wel weet - Antoon geeft niet op - dat de moeder van Dora dienstmeid is geweest bij zijn ouders in de winkel? Nee, dat weet ik niet. Ik weet wel dat mijn oma aan vader’s kant voordat ze trouwde dienstmeid is geweest. Dat was toen zo in een familie van keuterboeren en landarbeiders. Tijden zijn veranderd maar daarom hoef ik nog niet ontrouw te worden aan mijn familie verleden. Over mijn romance met Roodkapje begin ik maar niet. Dat is verloren tijd. Hij zal er niks van begrijpen. Ik hou ons gesprek voor gezien en vertrek zonder Roodkapje naar de Jacobslaan.


(verschijnt elke vrijdag)

1 opmerking: