vrijdag 20 december 2019

DE SPROOKJESJAREN ZESTIG 39, HET VOORHUIS

De 5 bewoners van St.Jacobslaan 147 van links naar rechts: psychologiestudent Frans, sociologiestudent Piet, biologiestudent Wilfried, biologiestudent Bernard, medicijnenstudent Jo

Dan verschijnt plotseling als gezonden door de goden kandidaat-notaris Lam met de mededeling dat het Voorhuis, de voorkant van ons Achterhuis, vrijkomt en dat als we willen er kunnen gaan wonen. Dat willen we wel. Het is een grotere woning dan het Achterhuis. De kamers zijn groter, er is een flinke schuur met zij ingang, een ruime eetkeuken, een zolder en een voortuin. De huur is schappelijk maar dat mag ook wel voor een afbraakpand. Na een flinke schoonmaakbeurt, de vorige bewoners hadden een vuilnisbelt achtergelaten, verhuizen we nog in de zomer naar het Voorhuis.

Over de verdeling van de kamers zijn we het meteen eens. Jo en ik nemen de kamers beneden aan de voorkant. Bij binnenkomst door de voordeur is de kamer van Jo rechts, de mijne links. Onze gangdeuren liggen tegenover elkaar, onze kamers zijn even groot alleen heb ik het geluk een zijraam te hebben met gekleurd glas in lood. Ooit zal het de beste kamer zijn geweest, een zitkamer waar waarschijnlijk nooit iemand zat behalve belangrijke gasten als mijnheer pastoor of een gemeenteraadslid en dergelijke.


Jo gaat als een volleerd timmerman aan de slag met zijn deur. Hij maakt er met donkerbruine ruwe planken een tweedelige staldeur van. Het bovenste deel staat elke dag open wat een zeventiende eeuws inkijkje in zijn kamer geeft. We zijn altijd welkom om koffie te drinken en een praatje te maken over de stand van zaken in de wereld of belangrijke zaken dicht bij huis. Bij sommige bezoekers gaat de bovenste helft wel eens dicht. Maar meestal is hij zelf weg, naar een of ander medisch practicum om in zijn woorden timmerlessen te volgen tot bestrijding van lichamelijke ongemakken en mankementen.


Mijn twee vrienden biologie betrekken de twee ruime kamers op zolder met elk een groot raam aan de voorkant. Beneden links in de gang achter mijn kamer komt onze nieuwe huisgenoot Frans te wonen. Hij studeert psychologie. De tussendeur timmeren we dicht. De keuken, de schuur met een primitieve zelfgemaakte douche, de gang en de halve zolder zijn gemeenschappelijke ruimtes.


We hebben een gezamenlijke huishoudkas waar we elke week twintig gulden in storten. Dat is genoeg voor de dagelijkse boodschappen, een krant en het wekelijkse stripblad Eppo. In de gang hangt een telefoon met een tikker en een notitieboekje met balpen aan een touwtje waarop je het aantal gebelde tikken en je naam noteert. Dat gaat vaak mis. Iemand heeft dan vergeten de tikken op te schrijven. Een menselijk tekort dat we met enig gemor bijpassen uit de huishoudkas. 


Je zorgt zelf voor de verwarming van je kamer. Na veel op en neer fietsen naar de kachelwinkel lukt het me een tweedehandse oliekachel te installeren. In de gang heb ik een klein olietonnetje gemaakt met een koperen leiding naar mijn kachel in de kamer. De inrichting bestaat net als die van mijn huisgenoten uit gebruikte meubels, kasten en bedden die we krijgen aangeboden van mensen uit de buurt. Mensen hebben veel oude rommel over als ze verhuizen of naar een bejaardentehuis vertrekken.


Na verloop van tijd hebben we een flinke verzameling oude kasten en dressoirs, bedden, nachtkastjes, stoelen, tafels, oude schilderijen, foto’s en andere prullaria. Sommige foto’s en schilderijen hangen we op in de gang. Het meest spectaculair is onze ganglamp. In een zwarte oude petroleumkachel hebben we een fitting met een peertje gemonteerd. Medestudenten die meubilair nodig hebben, kunnen wat komen uitzoeken.


(verschijnt elke vrijdag)

2 opmerkingen: