vrijdag 15 maart 2019

MAKE LOVE NOT WAR (WERKTITEL): 3. DE SLACHTERIJ

Zwanenberg, 12 maart 1981. Samengestelde Foto: Ad van Dooren en Petrus Nelissen

De toelages van thuis en Vadertje staat zijn genoeg voor een studentenleven maar dan zonder toetje. Boerenkool met worst is niet meer genoeg in tijden van vooruitgang en welvaart. Een vakantiebaantje kan voor een aanvullend inkomen zorgen. Ik kan zo terecht bij de varkensslachterij van Zwanenberg in Oss. Het is geen schande om in een bedrijf te gaan werken waar mijn halve familie heeft gewerkt en gedeeltelijk nog werkt. Mijn vader heeft er gewerkt, enkelen van zijn broers, zijn schoonvader ofwel mijn opa en enkele broers van mijn moeder. Als het niet zo gek zou klinken, zou je kunnen zeggen dat Zwanenberg ons in het bloed zit.  In de fabriek kom ik mensen tegen die mijn familie goed kennen. Mijn vader kennen ze bijna allemaal omdat hij van de werkvloer bij Zwanenberg vakbondsman is geworden. Ze zijn verbaasd dat hij al zo een grote zoon heeft.

Op de eerste dag van mijn vakantiebaantje kan ik werkkleding ophalen, een witte overall en een witte muts voor de hygiëne. Mijn eerste werkplek is aan de snijtafel waar de geslachte varkens worden uitgebeend door Nederlanders en tot mijn verrassing ook een groep Spanjaarden. Ze spreken nauwelijks Nederlands. Het eerste uur pak ik de buiken voorzichtig aan tussen duim en wijsvinger om ze voorzichtig in een container te leggen maar die voorzichtigheid gaat na verloop van tijd over. Daarna pak ik de buiken van de snijtafel alsof het warme broodjes zijn. Alles went ook de geur van vlees en bloed.

Na een paar dagen later word ik overgeplaatst naar de slachtband waar de varkens opengereten van boven tot onder op hun kop aan een vleeshaak hangen. Hulpelozer kun je een dier niet zien. Ik moet met een metertje de zuurtegraad meten van de achterhammen van deze jammerlijk omgekomen varkens meten. Een treurig eentonige bezigheid. De meeste hebben de juiste zuurtegraad. Degenen met een te hoge zuurtegraad krijgen van mij aan de zijkant een groot paars kruis, gegeven de omstandigheden een teken van genade. Ik heb geen idee wat er daarna met ze gebeurt.


Een groep werknemers van Zwanenberg rond de jaren vijftig van de vorige eeuw.


Vanaf mijn meetpost kan ik het begin van de dodenmars zien, de lopende band waar de varkens net geslacht en open gesneden met hun achterpoten aan een vleeshaak worden gehangen. Ik zie tussen de bedrijven door een slager zijn middagboterham eten terwijl hij met zijn ellebogen het dode varken voortduwt. Ik ga nog net niet over mijn nek. Weer een paar dagen later moet ik aan dezelfde band gezeten op een laag krukje de oren afsnijden van de naar beneden hangende varkenskoppen. Het eerste wat ik ’s morgens doe is enkele verse oren afsnijden voor onder de poten van mijn krukje zodat ik de hele dag stevig zit.

Voor mijn laatste karwei moet ik dagelijks afdalen naar de koelkelders waar ik zout water in de containers vol met batonvlees moet spuiten. Met een witte voorschoot aan, een extra trui en laarzen dabber ik de hele dag rond in ijskoud water in koude kelders. Om de paar uur mag ik even naar boven het daglicht zien en frisse lucht happen. Mijn lichaam koestert zich even behaaglijk in de zomerlucht waarna ik weer afdaal naar de kelders. In de daar beneden in de hel verlichte koele kelders vergeet je gewoonweg hoe behaaglijk de zomerlucht is. Langzaam warmt mijn lichaam zich op totdat ik weer moet afdalen naar de kelders. Als ik dit voortaan mijn leven lang elke dag zou moeten doen, zou ik misschien wel droog brood eten in plaats van boerenkool met worst en nog wat na.


(verschijnt elke vrijdag)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten