Een invasie van de legers van de Warschaupactlanden o.l.v. de Russen op 24 november 1956 maakte een einde aan de Hongaarse volksopstand. |
Bij het lezen van het levensverhaal van
de Hongaarse - Nederlandse cameraman Lajos Kalanos over zijn jeugd en
vooral die over zijn gevangenschap tijdens het Hongaarse
communistische bewind van voor 1956, moest ik denken aan
wetenschappelijk medewerker Bob Reinalda van de Universiteit van
Nijmegen. Deze generatiegenoot en medepoliticoloog (hij van de
Universiteit van Amsterdam, ik van Nijmegen) vond in 1996 dat mijn
dochter Floor in haar doctoraalscriptie verkeerd bezig was. Die ging
over de democratisering van de vakbeweging in Hongarije na de val van
het communisme (1989). Floor had daartoe stage gelopen bij de de
nieuwe Hongaarse vakcentrale Munkastanascok of Workers' Councils, die
niet onder stoelen of banken stak een erfgenaam te zijn van de
Hongaarse opstand van 1956.
Volgens Bob was dat een fascistische
opstand geweest tegen het communisme, dat bovendien in Hongarije
helemaal niet zo slecht was geweest. Blijkbaar had Bob 7 jaren na de
val van het communisme nog steeds niet door in wat voor een
nachtmerrie de burgers in de oostelijke helft van Europa en in heel
Rusland tientallen jaren hadden geleefd. Maar wat doe je als je
dochter komt vertellen dat ze een politiek conflict heeft met haar
scriptiebegeleider, die tijdens de gesprekken politiek onbuigzaam
blijkt te zijn? Haar prioriteit was afstuderen en ze zou dit
politieke debat met Bob Reinalda nooit kunnen winnen. Integendeel,
het zou een slepende zaak kunnen worden en daar was haar toekomst
niet mee gediend. Mijn advies was dus om de hele kwestie zoveel
mogelijk uit de scriptie weg te laten en snel af te studeren.
Reinalda zou toch niet aan de geschiedenis ontsnappen, zo dacht ik
toen.
Nu, ik wil die geschiedenis alsnog een
handje helpen en zal daarom hieronder iets vertellen over het leven
van Lajos Kalanos zoals hij dat heeft neergeschreven. Intussen kan
ik Bob Reinalda van harte aanbevelen om het hele levensverhaal van
Lajos Kalanos in het boek 'De vluchteling' te lezen. Lajos heeft
zijn levensverhaal geschreven ter nagedachtenis van al zijn
medegevangenen, “die tijdens het communistische regime in Hongarije
zijn dood gemarteld, dood gehongerd, ter dood veroordeeld, opgehangen
en spoorloos verdwenen.” Ter aanmoediging zou ik nog tot Bob
willen zeggen: het wordt hoog tijd voor de andere waarheid. Ik hoop
dat je ondertussen bent gaan beseffen dat je moet je schamen voor je
als wetenschap vermomde politiek ideologische eenzijdigheid.
Lajos is gearresteerd in de nacht van 8
april 1952, hij was net 20 jaar geworden. Wat moet ik jou Bob,
vertellen over het onrecht dat hem werd aangedaan, over zijn
behandeling en die van zijn medegevangenen? Ik neem aan dat je als
nieuwsgierige wetenschapper de boeken van de Russische schrijver
Alexander Solsjenitzin gelezen hebt over zijn gevangenschap? Welnu,
dit is even huiveringwekkend en akelig om te lezen zoals ook alles
wat je kunt lezen over concentratiekampen van de Nazi's.
Onbegrijpelijk dat op het oog normale mensen van de geheime dienst,
ambtenaren, gevangenbewaarders, artsen enz. tot dergelijke zaken in
staat zijn. De een is bang voor zijn eigen hachje, de ander omdat hij
in het fascisme of communisme gelooft. De laatsten zijn de ergsten,
denk ik , maar ik heb het zelf nooit meegemaakt dus moet ik hier een
voorbehoud maken.
Lajos was geen fascist, dat voorbehoud
hoef ik niet te maken want ik heb twee keer met hem gewerkt aan
TV reportages ,
samen met KRO journalist Fons de Poel. De eerste reportage was
over de onderdrukking in Chili tijdens de dictatuur van Generaal
Pinochet waarbij we opgepakt dreigden te worden door de Chileense
geheime dienst (1986). De tweede reportage was een jaar later over de
dictatuur van Stroessner in Paraguay (1987). Lajos was natuurlijk ook
geen communist. Hij was een ruim denkend mens zich bewust van goed
en kwaad. Als kind had hij daarover al veel geleerd tijdens de Tweede
Wereldoorlog in zijn Hongaarse dorpje Simontornya, dat afwisselend in
handen viel van de Duitsers, terug het Hongaarse leger en de Russen.
Wat moet ik jou Bob vertellen over de
Hongaarse opstand? Ik heb geen idee waardoor je hart en je verstand
beroerd zouden kunnen worden. Als ik je wetenschappelijke werken op
internet bekijk zie ik dorre, bloedloze ,
bureaucratisch-wetenschappelijke teksten en opsommingen. Geen spoor
van vlees en bloed. Alsof de geschiedenis niet uit mensen bestaat.
Betekent wetenschap voor jou dat al het levende eerst verwijderd moet
worden uit de verhalen alvorens het kan worden opgeschreven? Vertrouw
je de mensen niet?
Cameraman Lajos Kalanos en journalist Fons de Poel aan het werk bij het graf van de voormalige Chileense President Allende in 1986 ten tijde van de dictatuur van generaal Pinochet. |
Maar misschien, heel misschien kan ik
je met de volgende passage toch nog enigszins overtuigen naar de
levenden te luisteren ook al zijn ze dood en het levensverhaal van
Lajos Kalanos te lezen.
“Volksopstand in Boedapest.
Wat de revolutie betreft, is het
heel raar gegaan. Op 23 oktober 1956 liep een grote betoging in
Boedapest uit op een volksopstand. Maar daar wisten wij natuurlijk
niks van. Op 24 oktober werden we gewoon 's ochtends gewekt. We
gingen ons wassen en aankleden. We wachtten op het ontbijt, brood en
koffie. Dat kwam veel te laat en we werden niet naar beneden gebracht
naar de fabriek. We zaten in de cel en niemand wist wat er aan de hand
was. 's Avonds om een uur of acht ging de celdeur open en kwamen de
bewakers en militairen, die niet bij de bewaking hoorden, met
machinepistolen binnen, samen met de politieke officier van de
gevangenis. De man zei; “We hebben problemen beneden in de fabriek.
Zolang dat niet opgelost is, kunnen jullie niet werken. Daarom heb ik
wat boeken laten komen zodat jullie je niet hoeven te vervelen.” We
hadden jarenlang geen boek meer gezien. Het laatste boek dat ik in
handen had, was het boek dat ik in Tatabanya mocht kopen. De officier
vroeg ook of we wilden roken. En of we dat wilden. Ik nam ook een pakje, maar dat heb ik weggegeven. Ik rookte niet. En we kregen
boeken. We begrepen er niets van. Wat was er aan de hand? ….”
“En toen werd het 26 oktober. De
gevangenis had een binnenplaats, waar een bewaker op en neer liep.
Hij maakte een hoop kabaal en riep ons toe niet door de ramen te
kijken. “Het is verboden door de ramen te kijken.” Dus keek
iedereen door de ramen en we zagen dat de rode ster van zijn pet was
verwijderd. Dat vertelden we aan elkaar door. Die avond gingen we
slapen, terwijl de geluiden van gevechten duidelijk hoorbaar waren.
De volgende ochtend om een uur of zes begon de gevangenis te leven.
Ergens begon iemand het Hongaarse volkslied te zingen. Alle
gevangenen zongen mee. Iemand anders begon het volkslied van
Transsylvanië te zingen en weer zong iedereen mee. Iemand riep: “We
willen vrijheid” en vervolgens riep iedereen dat. Iedereen maakte
kabaal. We ramden onze ijzeren bedden tegen de deuren. Bij een cel is
het gelukt de deur eruit te rammen. De gevangenen gingen naar
buiten, de gang op. De bewakers zijn van de etage gevlucht. De grote
traliehekken voor de trappen naar de etages, werden gesloten. De
cellen werden opengemaakt en zo kwamen we allemaal op de gang. Ik
weet niet met hoeveel man we waren, maar we kregen de tralies open en
zo konden we naar een etage lager. En zo ging het verder. Weer een
verdieping lager, en weer een. Uiteindelijk waren we helemaal
beneden. Aan het eind van de gang stond een mitrailleur opgesteld.
Daar waren de directeur, de politiek officier van de gevangenis en
militaire bewakers. Zij riepen dat we terug moesten naar de cellen,
anders zou het een bloedbad worden. De gevangenen riepen:”Dan wordt
het maar een bloedbad!” en ze bestormden het machinegeweer. De
militair die er achter stond, vluchtte weg. We liepen het terrein op.
Bij de poort stond een bewaker die riep: “Ik was altijd goed voor
jullie.” Hij deed de poort open. We zijn naar buiten gevlucht. Daar
stond een menigte te juichen en te huilen. Ze zongen het Hongaars
volkslied. Toen vluchtten we weg. In alle richtingen renden de
gevangenen door de straten weg. Ik ben er samen met drie en vier
jongens vandoor gegaan.” (blz. 114 en 115 in “De vluchteling,
zijn camera als wapen tegen onrecht.”, onder redactie van Frans
Tervoort en bijdragen van: Aad van den Heuvel, Bart Nijpels, Cees
Overgaauw, Fons de Poel, Pieter Varenkamp, Ton Verlind, uitgeverij
Aspek 2012.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten