vrijdag 12 juni 2020

MIJN SPROOKJESJAREN ZESTIG 64, LIKE A ROLLING STONE

 
De fluitspeler Sigurd Cochius  met zijn gitaar spelende vriend in huize Jacobslaan 147.
Sigurd Cochius (Hilversum, 7 maart 1916 - aldaar, 5 maart 2001) was een plaatselijk bekende dwarsfluitist/ straatmuzikant in Hilversum en Utrecht.
Cochius was de zoon van Petrus Marinus Cochius, een welgestelde glasindustrieel uit Leerdam. Aanvankelijk was hij tennisleraar. Na de dood van zijn moeder woonde hij in het ouderlijk huis te Blaricum. Aan het eind van de jaren zestig veranderde Cochius zijn levensstijl en stelde zijn huis open voor jongeren.
Cochius was betrokken bij Provo. Bij de ongeregeldheden in juni 1966 trok een twintigtal provo’s zich met veel tamtam enkele dagen terug in zijn huis in Blaricum, om te bewijzen dat Provo niet aan de rellen deelnam. Bij de happening waarbij Provo zichzelf in 1967 ophief speelde Cochius het Wilhelmus.
Na zijn dood gingen in het Utrechts Nieuwsblad (waarin hij al eerder in 1988 abusievelijk werd doodverklaard) stemmen op voor een gedenkteken. Dat kwam er ook aan de Oudegracht in de vorm van een plaquette op het bankje op de Bezembrug waarop hij vaak zat te spelen.

Presidentiële moord of niet, ik leef in een roes van verandering, van vrijheid, van hoop, nieuwe kansen, nieuwe mogelijkheden, nieuwe mode, nieuwe muziek. Het voornaamste is het protest tegen de bestaande politiek orde met de oorlog in Vietnam als belangrijkste steen des aanstoots is. Wij hier in Nederland mogen dan niet in oorlog zijn met Vietnam, daar draaien de Amerikaanse jongens voor op, maar wel met de bestaande politiek orde, de politiek van de ‘zwijgende meerderheid”, van de saaie burgers die alles goed vinden zolang ze maar met rust worden gelaten. Wij komen in opstand tegen de gezapigheid, tegen de loodzware ernst van het eigen gelijk, tegen de consumptie als wasverzachter van het geweten.

Ik voel me als een stuk rots dat is losgeslagen door een onverwachte storm en naar beneden rolt. Naast mij rollen er nog meer onverschrokken naar beneden om net als ik soms beduusd, soms verbaasd te belanden in de bedding van het leven. Ruw zijn we, hier en daar hebben we scheuren, barsten en scherpe randen. Ik word heen en weer geslingerd over de bodem van het leven waarin ik me voorlopig laat meesleuren tot ik weet nog niet waarheen. Er lijkt geen einde aan te komen. Ik zie dat enkelen het opgeven. Ze gaan terug naar huis om vandaar uit naar hun leven te zoeken.
 

En dan zingt Bob Dylan het lied “Like a rolling stone” met als refrein:

“How does it feel
To be without a home
Like a complete unknown
Like a rolling stone?”


(Afgezien van een verhaal over decadentie schetst Dylan ook subtiel de Amerikaanse maatschappij van midden jaren zestig. Aan het begin van het tweede couplet zingt hij: “You’ve gone to the finest school all right, Miss Loneley.” De songwriter wil laten weten dat de beste opleiding niet wordt gegeven op dure universiteiten of in de cocon van het gezin, maar door de harde realiteit van het dagelijks leven. Dylans biograaf schrijft dat ‘Like a Rolling Stone’ gaat over het verlies van onschuld en keiharde ervaringen.” pag 186-187 in ‘Bob Dylan Compleet’ van Philippe Margotin en Jean-Michel Guesdon)

Ondertussen ben ik niet zonder thuis en vreemdeling voel ik me ook niet. Ik ben thuis bij medestudenten, bij Dora en bij mijn en haar huisgenoten. Mijn kleine leven draait om de Jacobslaan en de universiteit of liever de faculteit der sociale wetenschappen. Dat zijn mijn levensscholen. We zijn allemaal leerlingen in die levensscholen op zoek naar we weten nog niet precies wat maar zoals het Heilige Boek zegt “wie zoekt zal vinden.” (Het Evangelie volgens Matteüs: 7:7-8)

2 opmerkingen: