dinsdag 11 september 2018

DE EENZAAMHEID VAN DE ONGELOVIGE 56

 
Pieter Paul Rubens en Jan Brueghel de Oude, Het aardse paradijs met de zondeval van Adam en Eva, olieverf, ca.1615, Mauritshuis in Den Haag.
Bij dieren is het niet anders dan bij mensen. Er zijn goede en slechte mensen, er zijn goede en slechte dieren.  Onder de dieren is de slang de ergste.“Van alle in het wild levende dieren die God, de Heer, gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: Is het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?” (Genesis 3:1) De slang is de vlees geworden Satan die met leugen en bedrog de mensheid ten val brengt. Op zich een prestatie van jewelste waarvoor hij in de bijbel een royale plaats krijgt toebedeeld. Hij komt 44 keer voor in het Grote Voorleesboek der katholieken.

Een pratende slang kan nooit goed zijn maar dat hij Adam en Eva weet mee te slepen in de door Satan opgezette val van jaloezie moet voor God een grote domper geweest zijn op Zijn schepping. Een appel van de boom van kennis van goed en kwaad blijkt genoeg om van de hele schepping een Goddelijke ramp te maken. Waren die twee eerste mensen van de appel afgebleven, veel ellende zou ons mensen bespaard zijn gebleven en God zelve ook. We zouden nog onschuldig als kinderen van God geweest zijn. Nu zitten we opgescheept met het kwaad van onguur gespuis aan overspeligen, gokkers en drinkers, verraders, moordenaars, spionnen en allerlei andere soorten deugnieten. 


God laat de slang boeten voor zijn verraderlijke rol. “God, de heer, zei tegen de slang: Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan, het vee zal je voortaan mijden, wilde dieren wenden zich af; op je buik zul je kruipen en stof zul je eten, je hele leven lang.” (Genesis 3:14) Allemaal mooi en wel maar intussen zijn wij mensen bruusk uit het paradijs verjaagd en zitten ook nog eens opgescheept met het verlangen ooit terug te keren naar dat paradijs.

Maar God zou God niet zijn als hij de slang niet ook voor zijn karretje zou weten te spannen. Hij verandert de staf van Mozes in een slang die alle slangen van de farao, de onderdrukker van het Joodse volk, verslindt. Daarna, als Mozes met zijn Joodse volk dwars door de woestijn trekt op weg naar het beloofde land, beveelt God hem een koperen slang te maken die iedereen zal genezen die in de woestijn door een giftige slang wordt gebeten.


Bij het einde der tijden komt toch nog alles goed met de vrouw en de mensheid.“Maar de vrouw kreeg de twee vleugels van de grote adelaar om naar haar plaats in de woestijn te vliegen, waar gedurende een tijd en twee tijden en een halve tijd voor haar gezorgd zou worden, buiten het bereik van de slang.” (Openbaring 12:14) De slang wordt voor altijd verslagen: “Hij greep de draak, de slang van weleer, die ook duivel of Satan wordt genoemd, en ketende hem voor duizend jaren.” (Openbaring 20:2) De vrouw overwint de slang. Eind goed, al goed.

(verschijnt elke dinsdag)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten