vrijdag 15 januari 2016

E=MC2 EN DE ARMOEDE IN DE WERELD

Professor Jan Tinbergen op het Binnenhof tijdens een actie van CNV in 1988
voor verhoging van de bijdrage voor ontwikkelingssamenwerking
tot 1,5% van het nationale inkomen.
(foto: petrus nelissen)

Armoede is een gevolg van een te weinig aan consumptiemogelijkheden zo was de conclusie in mijn blog E=mc2. Maar wanneer is weinig te weinig? Die grens is zelfs in een land als het onze met al zijn sociale voorzieningen en aanvullende maatregelen van gemeentewege, en particuliere initiatieven heel moeilijk vast te stellen. 

Voor het gemak wordt het probleem van de armoede daarom over het algemeen vertaald in geld tekort. Men is arm omdat men niet genoeg geld heeft om de benodigde consumptie aan onderwijs, ziekenzorg, kleding, eten & drinken enz. te betalen. In al zijn eenvoud is dat waar maar het omgekeerde is al even waar, gebrek aan onderwijs, werk of het hebben van een ziekte maken je eveneens arm. Geld alleen lost het probleem van armoede meestal niet op, gratis geld al helemaal niet, hoe goed ook bedoeld. 

De wereldberoemde Nederlandse macro econoom en winnaar van de Nobelprijs Jan Tinbergen (1903-1994) had van armoedebestrijding wereldwijd zijn levenswerk gemaakt. Kort samengevat kwam zijn analyse hier op neer. De arme landen hebben als gevolg van te weinig besparingen te weinig geld om hun economie op te starten zodat die zich kan ontwikkelen van een overlevings economie naar een moderne productieve economie met moderne landbouw, industrie en dienstverlening waarin de consument meer kan kopen dan het puur noodzakelijke om te leven. 

Dat professor Jan Tinbergen niet te beroerd was om actie te voeren per megafoon
blijkt uit deze foto genomen op het Binnenhof tijdens een CNV actie
voor verhoging van het Nederlandse budget voor ontwikkelingssamenwerking.
(1988, foto Petrus Nelissen)

Naar voorbeeld van de herverdeling van inkomen tussen rijk en arm in eigen land, vond hij dat ook op internationaal vlak een herverdeling van inkomen tussen arme en rijke landen moest komen. Rijke landen moesten 1% van hun nationale inkomen afstaan aan arme landen. Dat kunnen ze gemakkelijk omdat er altijd genoeg (spaar)geld over is om te investeren in nieuwe economische activiteiten. Dat geld moest gebruikt moeten worden om de economie van de arme landen te ontwikkelen en zo een einde maken aan de armoede.

Tot zover lijkt er geen vuiltje aan de lucht. Als we er in zouden slagen om de internationale goede wil zodanig te organiseren dat geld van rijke naar arme landen gaat, zou na verloop van tijd het probleem van armoede in de wereld opgelost raken. Jan Tinbergen zette zich daarvoor persoonlijk in en het lukte ook aardig al hielden veel rijke landen hun knip op de portemonnee. 

Na verloop van tijd bleek die herverdeling minder, veel minder goed te werken dan men dacht. Veel geld werd gebruikt voor consumptie en dan vooral voor aankoop van spullen in de rijke landen. Herverdeling van inkomen waar de rijkere in de wereld dus nog rijker van werden. 

Maar nog moeilijker bleek het probleem van de politieke instabiliteit in veel arme landen. Daardoor blijven internationale en nationale investeringen achterwege. Erger nog, lokale investeerders parkeren hun geld in rijke landen.  Een ander probleem is de corruptie en wanbeleid als gevolg van te weinig publieke controle (gebrek aan persvrijheid), gebrek aan management capaciteit, gebrek aan goed onderwijs, geen of veel te weinig gezondheidszorg enz. 

Professor Jan Tinbergen luistert samen met Dick Dolman (rechts),
toenmalig voorzitter van de Tweede kamer (PvdA),
op het Binnenhof naar de verklaring over de verhoging
van het Nederlands budget voor ontwikkelingssamenwerking
tot 1,5% van het nationale inkomen.
(1988, foto petrus nelissen) 

Armoede blijkt dus niet alleen een kwestie van geld verdelen. Er komt veel meer bij kijken en dat kost weer tijd, meer tijd dan we beseffen, soms een paar generaties. Is dat een reden om er het bijltje bij neer te gooien? Als gevolg van deze problemen is het wantrouwen in de rijke landen over ontwikkelingssamenwerking toegenomen met als gevolg dat ook het politieke draagvlak kleiner is geworden. Voeg daar nog bij de opkomst van het ik-tijdperk en het rupsje-nooit-genoeg gedrag en het zal duidelijk zijn dat ontwikkelingssamenwerking uit de gratie is. 


Moeten we er daarom maar mee stoppen? Nee, natuurlijk niet. Dat zou onmenselijk zijn. We zijn aan onszelf verplicht door te gaan tot armoede voor het grootste deel is verdwenen. Daar is politieke moed en leiderschap voor nodig, intussen ook een schaars goed geworden maar daarom moeten we de moed niet opgeven.

2 opmerkingen:

  1. It takes two to tango. Zeker, ontwikkelingssamenwerking blijft nodig, maar daar moet wel goed bestuur tegenover staan. Wie kan dat controleren en garanderen?

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Het is verwonderlijk hoeveel mensen verstand menen te hebben van economie.
    Het pleit niet voor de economie opleiding dat econoom Joop den Uyl geloofde in de sprookjes van natuurkundige Tinbergen over de maakbare samenleving.
    Die maakbare samenleving was in elk geval het einde van het bewind Den Uyl, zoals Dries van Agt later verklaarde 'dat (overheids planning van investeringen) wilden wij niet'.
    In het volgende boek worden de modellen van Tinbergen getypeerd als 'zandbakspielerei'.
    ⦁ Deirdre N. McCloskey, ‘The Vices of Economists, The Virtues of the Bourgeoisie’, Amsterdam 1996

    BeantwoordenVerwijderen